Oefening 1: Woordbingo
Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.
Woord |
---|
Pasen |
Hemelvaart |
Pinksteren |
officiële Nederlandse feestdagen |
Oefening 2: Dialoog
Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.
Twee studenten praten na de les op de universiteit in Utrecht.
1. | Piotr (uit Polen): | Hoi Zoë! Ik ga met de feestdagen naar huis, naar Polen. Wat ga jij doen? |
2. | Zoë (uit Frankrijk): | Ik ook! Ik vertrek op 22 december naar Frankrijk. Ik wil met mijn familie Kerstmis vieren. |
3. | Piotr (uit Polen): | Op 25 december bakt mijn moeder een cake en we eten samen. En bij jullie? |
4. | Zoë (uit Frankrijk): | Wat leuk! Wij eten kerststol en drinken warme chocolademelk. En we zingen kerstliedjes. |
5. | Piotr (uit Polen): | Vier jij ook Oud en Nieuw in Frankrijk? |
6. | Zoë (uit Frankrijk): | Ja, wij vieren Oud en Nieuw op 31 december. En jij? |
7. | Piotr (uit Polen): | Ik vier Nieuwjaar op 1 januari in Utrecht met mijn vrienden. |
8. | Zoë (uit Frankrijk): | Oh, leuk! Ga je ook terug voor Driekoningen op 6 januari? |
9. | Piotr (uit Polen): | Nee, dan ben ik alweer terug in Utrecht. De vakantie is kort. |
10. | Zoë (uit Frankrijk): | Ik ook. Alles staat al in mijn agenda. De data zijn duidelijk. |
11. | Piotr (uit Polen): | Ja, de kalender zit vol! Maar ik kijk uit naar de vakantie. |
Oefening 3: Vragen over de tekst
Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.
1. Wanneer gaat Zoë naar huis voor de feestdagen?
2. Wat eet de moeder van Piotr op 25 december?
3. Waar viert Piotr Nieuwjaar?
4. Vier jij Oud en Nieuw ook op 31 december, volgens het gesprek?
Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken
Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.
- Wanneer ga jij met de feestdagen naar huis?
- Wat eet jij graag met Kerstmis of Oud en Nieuw?
- Vier jij een feestdag met vrienden of familie? Vertel wanneer en met wie.
- Hoe ziet jouw agenda eruit tijdens de feestdagen? Noem een datum en wat je doet.