Leer hoe je vragende voornaamwoorden gebruikt om informatie over e-mailadressen en berichten te vragen en geven. Oefen dagelijkse communicatiesituaties zoals afspraken maken, informatie zoeken en berichten versturen met praktische dialogen en werkwoordvervoegingen op A2-niveau.
Woordenschat (13) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Een brief ontvangen
Een brief ontvangen
2
De verzender
De verzender
3
Het afscheid
Het afscheid
4
Het pakket
Het pakket
5
De e-mail
De e-mail
Oefening 2: Gespreksoefening
Instructie:
- Stuur je nog steeds brieven of alleen e-mails? (Stuur je nog steeds brieven of alleen e-mails?)
- Wat is noodzakelijk wanneer je een brief wilt versturen? (Wat is noodzakelijk wanneer je een brief wilt versturen?)
- Hoeveel e-mails ontvang je meestal op een dag? (Hoeveel e-mails ontvang je meestal op een dag?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Ik stuur nu alleen nog e-mails. Het is sneller en makkelijker. |
Soms verstuur ik brieven voor speciale gelegenheden. Zoals verjaardagen of feestdagen. |
Het is belangrijk dat je de brief ondertekent. |
Het is noodzakelijk dat je de brief verstuurt door deze bijvoorbeeld naar het postkantoor te brengen. |
Ik krijg meestal 10 of 15 e-mails. De meeste zijn voor werk. |
Ik ontvang 5 e-mails per dag. Sommige zijn van vrienden, sommige van kranten. |
... |
Oefening 3: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 4: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ___ de brief gisteren ontvangen.
2. Wie ___ het e-mailbericht gestuurd?
3. Welke handtekening ___ ik op het formulier zetten?
4. ___ het pakket alsjeblieft naar dit adres.
Oefening 5: Van postkantoor naar e-mail: berichten ontvangen en sturen
Instructie:
Werkwoordschema's
Ontvangen - Ontvangen
Tegenwoordige tijd
- ik ontvang
- jij ontvangt
- hij/zij/het ontvangt
- wij ontvangen
- jullie ontvangen
- zij ontvangen
Hebben - Hebben
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb
- jij hebt
- hij/zij/het heeft
- wij hebben
- jullie hebben
- zij hebben
Zijn - Zijn
Tegenwoordige tijd
- ik ben
- jij bent
- hij/zij/het is
- wij zijn
- jullie zijn
- zij zijn
Moeten - Moeten
Verleden tijd
- ik moest
- jij moest
- hij/zij/het moest
- wij moesten
- jullie moesten
- zij moesten
Ontvangen - Ontvangen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontvangen
- jij hebt ontvangen
- hij/zij/het heeft ontvangen
- wij hebben ontvangen
- jullie hebben ontvangen
- zij hebben ontvangen
Krijgen - Krijgen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekregen
- jij hebt gekregen
- hij/zij/het heeft gekregen
- wij hebben gekregen
- jullie hebben gekregen
- zij hebben gekregen
Sturen - Sturen
Tegenwoordige tijd
- ik stuur
- jij stuurt
- hij/zij/het stuurt
- wij sturen
- jullie sturen
- zij sturen
Sturen - Sturen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestuurd
- jij hebt gestuurd
- hij/zij/het heeft gestuurd
- wij hebben gestuurd
- jullie hebben gestuurd
- zij hebben gestuurd
Oefening 6: Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e))
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e))
Toon vertaling Toon antwoordenwat, Wie, Wat, Welk, Welke
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A2.36.1 Grammatica
Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e))
Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e))
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Ontvangen ontvangen Delen Gekopieerd!
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) heb ontvangen | (ik) heb ontvangen |
(jij) hebt ontvangen / hebt ontvangen | (jij) hebt ontvangen / hebt ontvangen |
(hij/zij/het) heeft ontvangen | (hij/zij/het) heeft ontvangen |
(wij) hebben ontvangen | (wij) hebben ontvangen |
(jullie) hebben ontvangen | (jullie) hebben ontvangen |
(zij) hebben ontvangen | (zij) hebben ontvangen |
Sturen sturen Delen Gekopieerd!
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) heb gestuurd | (ik) heb gestuurd |
(jij) hebt gestuurd / hebt gestuurd | (jij) hebt gestuurd / hebt gestuurd |
(hij/zij/het) heeft gestuurd | (hij/zij/het) heeft gestuurd |
(wij) hebben gestuurd | (wij) hebben gestuurd |
(jullie) hebben gestuurd | (jullie) hebben gestuurd |
(zij) hebben gestuurd | (zij) hebben gestuurd |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Inleiding tot de les "Van postkantoor naar e-mail"
In deze A2-les leer je hoe je vragen stelt en antwoorden geeft met behulp van vragende voornaamwoorden zoals wie, wat en welke/welk. Je oefent praktische situaties waarin je e-mailadressen opvraagt, berichten verstuurt via e-mail of apps, en online informatie zoekt. Dit zet je taalvaardigheid in dagelijkse contexten zoals werk, communicatie en openbare diensten.
Belangrijke thema's en voorbeelden
- E-mailadressen vragen en geven: bijvoorbeeld "Welk e-mailadres gebruik jij voor je werk?" of "Mijn e-mailadres is voornaam.achternaam@email.com."
- Berichten sturen via e-mail of app: zoals "Wat voor bericht ga je sturen?" en "Ik stuur een e-mail om de afspraak te bevestigen."
- Informatie opzoeken en vragen online: vragen over diensten, openingstijden, en adresinformatie, bv. "Wat zoek je op internet?" en "Het postkantoor is verhuisd naar Stationsstraat 12."
Grammaticale focus
Je oefent met de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige, verleden en voltooid tegenwoordige tijd, zoals ontvangen, hebben, zijn en moeten. Ook leer je verschillende werkwoordsvormen combineren met vragende woorden om vloeiende vragen en antwoorden te formuleren.
Verschillen en handige tips
In het Nederlands worden vragende voornaamwoorden gebruikt om specifieke informatie te vragen. Bijvoorbeeld: "Wie" vraagt naar een persoon, "Wat" naar een ding of zaak, en "Welk/welke" naar een keuze uit mogelijkheden. Vergeleken met andere talen zoals het Engels ligt de nadruk vaak op de juiste vervoeging van het werkwoord direct na het vragende woord. Handige woorden om te onthouden zijn "gebruik" (use), "stuur" (send) en "ontvang" (receive), die je vaak tegenkomt in communicatiesituaties.