Deze les behandelt het gebruik van voorzetsels als binnen, rond, tegen en vanuit om locaties van winkels en diensten te beschrijven. Je oefent met praktische dialogen in een winkelcentrum en leert werkwoorden in de verleden tijd te gebruiken, zoals geven, kopen en winkelen. Zo kun je gemakkelijk informatie vragen en geven in alledaagse situaties bij lokale winkels.
Woordenschat (11) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
De klant
De klant
2
De schoenmaker
De schoenmaker
3
Het kapsalon
Het kapsalon
4
De cadeauwinkel
De cadeauwinkel
5
De slager
De slager
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Als ik gisteren naar het winkelcentrum ging, ____ ik de verkoper een compliment.
2. De klant ____ vorige week vers fruit bij de fruitwinkel.
3. We ____ gisteren in het winkelcentrum ____ en veel aanbiedingen gezien.
4. Als ik tijd had, ____ ik graag naar de kledingzaak binnenlopen.
Oefening 4: Een dag winkelen in het winkelcentrum
Instructie:
Werkwoordschema's
Geven - Geven
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
- ik gaf
- jij gaf
- hij/zij/het gaf
- wij gaven
- jullie gaven
- zij gaven
Kopen - Kopen
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
- ik kocht
- jij kocht
- hij/zij/het kocht
- wij kochten
- jullie kochten
- zij kochten
Winkelen - Winkelen
Voltooid verleden tijd (VVT)
- ik heb gewinkeld
- jij hebt gewinkeld
- hij/zij/het heeft gewinkeld
- wij hebben gewinkeld
- jullie hebben gewinkeld
- zij hebben gewinkeld
Oefening 5: Voorzetsels binnen, rond, tegen, vanuit
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Voorzetsels binnen, rond, tegen, vanuit
Toon vertaling Toon antwoordenBinnen, rond, tegen, via, vanuit, Rondom
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Geven geven Delen Gekopieerd!
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) gaf | (ik) gaf |
(jij) gaf/gaaf | (jij) gaf/gaaf |
(hij/zij/het) gaf | (hij/zij/het) gaf |
(wij) gaven | (wij) gaven |
(jullie) gaven | (jullie) gaven |
(zij) gaven | (zij) gaven |
Kopen kopen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) kocht | (ik) kocht |
(jij) kocht | (jij) kocht |
(hij/zij/het) kocht | (hij/zij/het) kocht |
(wij) kochten | (wij) kochten |
(jullie) kochten | (jullie) kochten |
(zij) kochten | (zij) kochten |
Winkelen winkelen Delen Gekopieerd!
Voltooid verleden tijd (VVT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) heb gewinkeld | (ik) heb gewinkeld |
(jij) heb je gewinkeld / hebt gewinkeld | (jij) heb je gewinkeld / hebt gewinkeld |
(hij/zij/het) heeft gewinkeld | (hij/zij/het) heeft gewinkeld |
(wij) hebben gewinkeld | (wij) hebben gewinkeld |
(jullie) hebben gewinkeld | (jullie) hebben gewinkeld |
(zij) hebben gewinkeld | (zij) hebben gewinkeld |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Welkom bij de les over lokale diensten en winkels
In deze les leer je hoe je praat over winkels en diensten in een winkelcentrum en de omgeving. Je oefent met voorzetsels zoals binnen, rond, tegen en vanuit om locaties en routes aan te geven. Dit helpt je om duidelijke vragen te stellen en informatie te geven over waar iets precies ligt.
Wat ga je leren?
- Praktische dialogen over het vinden van winkels, zoals een apotheek, bakkerij, kledingwinkel of supermarkt.
- Gebruiken van voorzetsels om locaties te beschrijven, bijvoorbeeld: “De bakkerij is tegen de bibliotheek” of “Je loopt binnen rechtdoor vanuit de hoofdingang.”
- Verleden tijd van werkwoorden oefenen, zoals geven, kopen en winkelen, met handige vervoegingen om over gebeurtenissen te praten.
- Woordenschat die te maken heeft met winkelen, routes, en producten die je in winkels vindt.
Extra aandachtspunt: Vraag en geef informatie
De les bevat korte dialogen die je helpen om met anderen te praten over de omgeving van een winkelcentrum. Bijvoorbeeld:
“Weet je welke winkels er binnen het winkelcentrum zijn?” of “Waar is de bakkerij precies?” Hiermee oefen je zowel luisteren als spreken in praktische situaties.
Specifieke tips over het gebruik van voorzetsels
In het Nederlands gebruik je binnen voor iets dat zich in een gebouw bevindt, terwijl rond vooral gebruikt wordt voor iets rondom een plein of object. Tegen geeft aan dat iets direct aan of bij iets anders ligt. Vanuit gebruik je bijvoorbeeld om een route of vertrekpunt aan te duiden, zoals “Vanuit de parkeergarage loop je naar de cadeauwinkel.”
Verschillen met instructie in het Nederlands
In het Nederlands worden vragen vaak direct en zonder hulpwerkwoorden gesteld, bijvoorbeeld “Waar is de apotheek?” in plaats van “Waar bevindt zich de apotheek?” Dit maakt het spreken natuurlijker en makkelijker voor alledaagse gesprekken. Daarnaast gebruik je vaak vaste combinaties met voorzetsels om locaties te beschrijven, wat je in deze les praktisch veel zult oefenen.
Praktische uitdrukkingen om te onthouden
- “Ik zoek een winkel binnen het winkelcentrum.”
- “De bakkerij is tegen de bibliotheek.”
- “Je loopt rond het plein om de winkels te bekijken.”
- “Vanuit de hoofdingang ga je binnen naar links.”
Door deze les goed te bestuderen krijg je meer vertrouwen in het geven en vragen van informatie over lokale winkels en kun je jezelf beter redden in alledaagse situaties.