Woordenschat (1) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Wijs de volgende woorden toe aan twee categorieën: positieve emoties of negatieve emoties.
Emocje pozytywne
Emocje negatywne
Ćwiczenie 4: Gespreksoefening
Instrukcja:
- Wat is de emotie in elke afbeelding? (Wat is de emotie in elke afbeelding?)
- Vraag aan de persoon naast je hoe ze zich voelen. (Vraag aan de persoon naast je hoe hij of zij zich voelt.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Chłopiec na pierwszym zdjęciu jest szczęśliwy. De jongen op de eerste foto is blij. |
Dziewczyna czuje się zmęczona. Het meisje voelt zich moe. |
Ona jest bardzo zła. Zij is erg boos. |
Jak się czujesz? Hoe voel je je? |
Jestem spokojny i szczęśliwy. Ik ben rustig en gelukkig. |
Jestem trochę zmęczony. Ik ben een beetje moe. |
... |
Oefening 5: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 6: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. _____ , że dzisiaj będzie ładna pogoda.
(_____ dat het vandaag mooi weer wordt.)2. Czy ty _____ o swoim nowym projekcie?
(Denk jij _____ aan je nieuwe project?)3. Oni _____ , że ich kolega jest smutny.
(Zij _____ dat hun collega verdrietig is.)4. My _____ o rodzinie i przyjaciołach podczas świąt.
(Wij _____ aan familie en vrienden tijdens de feestdagen.)Oefening 7: Emoties tijdens het ochtendgesprek
Instructie:
Werkwoordschema's
Myśleć - Denken
Czas teraźniejszy
- ja myślę
- ty myślisz
- on/ona/ono myśli
- my myślimy
- wy myślicie
- oni/one myślą
Czuć - Voelen
Czas teraźniejszy
- ja czuję
- ty czujesz
- on/ona/ono czuje
- my czujemy
- wy czujecie
- oni/one czują
Być - Zijn
Czas teraźniejszy
- ja jestem
- ty jesteś
- on/ona/ono jest
- my jesteśmy
- wy jesteście
- oni/one są
Mówić - Spreken
Czas teraźniejszy
- ja mówię
- ty mówisz
- on/ona/ono mówi
- my mówimy
- wy mówicie
- oni/one mówią
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.