In dieser Lektion lernst du, wie man Wetterberichte auf Niederländisch beschreibt und verwendet unpersönliche Verben wie 'het regent', 'het waait' und 'het wordt'. Wichtige Vokabeln sind zum Beispiel 'de regen' (der Regen), 'de sneeuw' (der Schnee) und 'de wind' (der Wind).

Hör- und Lesematerialien

Vokabeln mit echten Materialien im Kontext üben.

A1.10.1 Kort verhaal

Het weerbericht - een week in maart.

Der Wetterbericht - eine Woche im März.


Wortschatz (15)

 Het weer: Das Wetter (Niederländisch)

Het weer

Anzeigen

Das wetter Anzeigen

 De wind: Der Wind (Niederländisch)

De wind

Anzeigen

Der wind Anzeigen

 De storm: Der Sturm (Niederländisch)

De storm

Anzeigen

Der sturm Anzeigen

 De wolk: Die Wolke (Niederländisch)

De wolk

Anzeigen

Die wolke Anzeigen

 De mist: Der Nebel (Niederländisch)

De mist

Anzeigen

Der nebel Anzeigen

 De temperatuur: Die Temperatur (Niederländisch)

De temperatuur

Anzeigen

Die temperatur Anzeigen

 Het klimaat: Das Klima (Niederländisch)

Het klimaat

Anzeigen

Das klima Anzeigen

 De zon: Die Sonne (Niederländisch)

De zon

Anzeigen

Die sonne Anzeigen

 De sneeuw: Der Schnee (Niederländisch)

De sneeuw

Anzeigen

Der schnee Anzeigen

 De regen: Der Regen (Niederländisch)

De regen

Anzeigen

Der regen Anzeigen

 Regenen (regnen) - Verbkonjugation und Übungen

Regenen

Anzeigen

Regnen Anzeigen

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
de lente | in Nederland. | vaak in | Het regent
Het regent vaak in de lente in Nederland.
(Es regnet oft im Frühling in den Niederlanden.)
2.
vandaag koud | Het is | en er | wind. | waait veel
Het is vandaag koud en er waait veel wind.
(Es ist heute kalt und es weht viel Wind.)
3.
en zonnig. | dag droog | de hele | Het blijft
Het blijft de hele dag droog en zonnig.
(Es bleibt den ganzen Tag trocken und sonnig.)
4.
februari. | Het sneeuwt | januari of | soms in
Het sneeuwt soms in januari of februari.
(Es schneit manchmal im Januar oder Februar.)
5.
hard buiten, | mee. | dus neem | een jas | Het waait
Het waait hard buiten, dus neem een jas mee.
(Es ist draußen windig, also nimm eine Jacke mit.)
6.
zon komt | en de | Het wordt | weer. | morgen warmer
Het wordt morgen warmer en de zon komt weer.
(Es wird morgen wärmer und die Sonne kommt wieder.)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Het regent de hele dag. (Es regnet den ganzen Tag.)
De zon schijnt en het is warm. (Die Sonne scheint und es ist warm.)
Het waait hard vandaag. (Es weht heute stark.)
Het wordt fris in de avond. (Es wird abends kühl.)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Setzen Sie die Wörter in zwei Gruppen: Wörter über Niederschlag und Wörter, die das Wetter auf andere Weise beschreiben.

Neerslag

Weerbeschrijving

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

Regenen


Regnen

2

De sneeuw


Der Schnee

3

Koud


Kalt

4

Het weer


Das Wetter

5

Droog


Trocken

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Beschreibe, welches Wetter auf dem Bild zu sehen ist. (Beschreiben Sie das Wetter auf dem Bild.)
  2. Beschreibe, wie das Wetter gerade in deiner Stadt ist. (Beschreiben Sie das aktuelle Wetter in Ihrer Stadt.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Het regent.

Es regnet.

Het waait.

Es ist windig.

Het is zonnig.

Es ist sonnig.

Het is erg heet.

Es ist sehr heiß.

Hoe is het weer vandaag?

Wie ist das Wetter heute?

Vandaag is het zonnig en een beetje winderig.

Heute ist es sonnig und ein bisschen windig.

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Het ___ vandaag, dus neem een paraplu mee.

(Es ___ heute, also nimm einen Regenschirm mit.)

2. In de winter ___ het vaak in Nederland.

(Im Winter ___ es oft in den Niederlanden.)

3. Het ___ hard vandaag, dus trek een jas aan.

(Es ___ heute stark, also zieh eine Jacke an.)

4. Het ___ volgende week warmer met zonnig weer.

(Es ___ nächste Woche wärmer mit sonnigem Wetter.)

Übung 8: Ein Spaziergang bei wechselhaftem Wetter

Anleitung:

Vandaag (Voelen - OTT) ik dat het buiten fris is. Daarom (Pakken - OTT) ik een jas voordat ik ga wandelen. Tijdens de wandeling (Waaien - OTT) het hard en (Regenen - OTT) het af en toe licht. Ik (Vinden - OTT) het prettig om de frisse lucht te voelen, ook al (Worden - OTT) het later wat kouder. Gelukkig (Blijven - OTT) het niet de hele dag regenen, dus mijn plannen voor het avondeten met vrienden (Gaan - OTT) door.


Heute fühle (Fühlen - Präsens) ich, dass es draußen frisch ist. Deshalb nehme (Nehmen - Präsens) ich eine Jacke, bevor ich spazieren gehe. Während des Spaziergangs weht (Wehen - Präsens) es stark und regnet (Regen - Präsens) es gelegentlich leicht. Ich finde (Finden - Präsens) es angenehm, die frische Luft zu spüren, auch wenn es später etwas kälter wird (Werden - Präsens). Zum Glück regnet (Regen - Präsens) es nicht den ganzen Tag, daher gehen (Gehen - Präsens) meine Pläne für das Abendessen mit Freunden weiter.

Verbtabellen

Voelen - Fühlen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik voel
  • jij voelt
  • hij/zij voelt
  • wij voelen
  • jullie voelen
  • zij voelen

Pakken - Nehmen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik pak
  • jij pakt
  • hij/zij pakt
  • wij pakken
  • jullie pakken
  • zij pakken

Waaien - Wehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik waai
  • jij waait
  • hij/zij waait
  • wij waaien
  • jullie waaien
  • zij waaien

Regenen - Regen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik regen
  • jij regent
  • hij/zij regent
  • wij regenen
  • jullie regenen
  • zij regenen

Vinden - Finden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik vind
  • jij vindt
  • hij/zij vindt
  • wij vinden
  • jullie vinden
  • zij vinden

Worden - Werden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik word
  • jij wordt
  • hij/zij wordt
  • wij worden
  • jullie worden
  • zij worden

Blijven - Bleiben

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik blijf
  • jij blijft
  • hij/zij blijft
  • wij blijven
  • jullie blijven
  • zij blijven

Gaan - Gehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik ga
  • jij gaat
  • hij/zij gaat
  • wij gaan
  • jullie gaan
  • zij gaan

Übung 9: Onpersoonlijke werkwoorden

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Unpersönliche Verben

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

Het regent, Het vriest, Het wordt, Het hagelt, Het onweert, Het blijft, Het sneeuwt, Het is

1. Blijven:
... de hele dag regenen.
(Es regnet den ganzen Tag.)
2. Vriezen:
... als de temperatuur onder nul is.
(Es friert, wenn die Temperatur unter null liegt.)
3. Sneeuwen:
... in de bergen in de winter.
(Es schneit in den Bergen im Winter.)
4. Regenen:
... elke dag in de herfst.
(Es regnet jeden Tag im Herbst.)
5. Hagelen:
... soms in de winter.
(Im Winter hagelt es manchmal.)
6. Onweren:
... vaak in de zomer.
(Im Sommer gewittert es oft.)
7. Worden:
... warmer in de lente.
(Es wird im Frühling wärmer.)
8. Zijn:
... twaalf uur.
(Es ist zwölf Uhr.)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Voelen fühlen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) voel ich fühle
(jij) voelt/voel du fühlst/fühle
(hij/zij/het) voelt er/sie/es fühlt
(wij) voelen wir fühlen
(jullie) voelen ihr fühlt
(zij) voelen sie fühlen

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Einführung in das Thema "Das Wetter"

In dieser Lektion lernen Sie, wie man auf Niederländisch über das Wetter spricht, speziell unter Verwendung von unpersönlichen Verben. Das Thema ist ideal für Deutschsprachige auf dem Niveau A1, die grundlegende Ausdrücke und Wortschatz zum Wetter verstehen und verwenden möchten.

Unpersönliche Verben im Niederländischen

Unpersönliche Verben wie regenen (regnen), sneeuwen (schneien), waaien (wehen), worden (werden) und weitere werden im Niederländischen häufig verwendet, um Wettersituationen auszudrücken. Zum Beispiel:

  • Het regent de hele dag. (Es regnet den ganzen Tag.)
  • Het sneeuwt soms in januari of februari. (Es schneit manchmal im Januar oder Februar.)
  • Het waait hard vandaag. (Heute weht ein starker Wind.)
  • Het wordt morgen warmer. (Es wird morgen wärmer.)

Wortschatz: Niederschlag und Wetterbeschreibung

In der Lektion werden Wörter in zwei Kategorien unterteilt:

  • Niederschlag: de regen (der Regen), de sneeuw (der Schnee), de mist (der Nebel), het hagelt (es hagelt)
  • Wetterbeschreibung: de zon (die Sonne), de wind (der Wind), droog (trocken), fris (frisch)

Praktische Dialoge zum Wetter

Die Lektion bietet verschiedene Dialoge, die Situationen im Alltag widerspiegeln, wie Gespräche auf der Straße, im Café oder bei der Arbeit. Beispiel:

  • „Het regent vandaag, neem je een paraplu mee?“ – „Ja, het regent hard buiten.“
  • „Wat vind jij van het weer vandaag?“ – „Het waait hard buiten, dat voel ik goed hier.“

Verbenkonjugation und Übungen

Besondere Aufmerksamkeit liegt auf der Konjugation der unpersönlichen Verben im Präsens (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd, OTT). Typische Verben sind:

  • Regenen: ik regen, jij regent, hij/zij regent ...
  • Sneeuwen: ik sneeuw, jij sneeuwt, hij/zij sneeuwt ...
  • Waaien: ik waai, jij waait, hij/zij waait ...
  • Worden: ik word, jij wordt, hij/zij wordt ...

Eine Kurzgeschichte unterstützt das Verständnis durch Kontext und hat Lücken als Übungsmöglichkeit.

Wichtige Unterschiede und hilfreiche Phrasen für Deutschsprachige

Im Vergleich zum Deutschen wird im Niederländischen bei Wetterverben meist die unpersönliche Form mit „het“ verwendet, ähnlich wie im Deutschen „es“ (es regnet – het regent). Allerdings sind die Verben im Niederländischen Singular, zum Beispiel „het regent“, auch wenn sie sich auf mehrere Wetterphänomene beziehen.

Praktische Ausdrücke:

  • Het regent. – Es regnet.
  • Het sneeuwt. – Es schneit.
  • Het waait hard. – Es weht stark.
  • Het wordt warmer. – Es wird wärmer.
  • Het blijft droog. – Es bleibt trocken.

Diese Phrasen helfen, alltägliche Wettersituationen verständlich und natürlich auszudrücken.

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏