A1.19: Preise und Geld

Prijzen en geld

Lernen Sie wichtige Vokabeln und Ausdrücke rund um Preise, Geld und Bezahlen im Niederländischen, wie „de prijs“ (der Preis), „goedkoop“ (billig), „de kaart“ (die Karte) und „betaalt“ (bezahlt). Üben Sie auch Mengenadverbien wie „veel“ und „weinig" für den Einkauf auf Märkten oder im Supermarkt.

Zuhören und Lesen

Beginnen Sie diese Klasse, indem Sie die Audioaufnahme anhören und die entsprechenden Übungen erledigen.

A1.19.1 Dialoog

Op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam

Auf dem Albert Cuypmarkt in Amsterdam


Wortschatz (16)

 Betalen (bezahlen) - Verbkonjugation und Übungen

Betalen

Anzeigen

Bezahlen Anzeigen

 De euro: Der Euro (Niederländisch)

De euro

Anzeigen

Der euro Anzeigen

 Het geld: Das Geld (Niederländisch)

Het geld

Anzeigen

Das geld Anzeigen

 Goedkoop: billig (Niederländisch)

Goedkoop

Anzeigen

Billig Anzeigen

 Gratis: kostenlos (Niederländisch)

Gratis

Anzeigen

Kostenlos Anzeigen

 De korting: der Rabatt (Niederländisch)

De korting

Anzeigen

Der rabatt Anzeigen

 De kaart: Die Karte (Niederländisch)

De kaart

Anzeigen

Die karte Anzeigen

 De portemonnee: die Geldbörse (Niederländisch)

De portemonnee

Anzeigen

Die geldbörse Anzeigen

 De prijs: Der Preis (Niederländisch)

De prijs

Anzeigen

Der preis Anzeigen

 De rekening: Die Rechnung (Niederländisch)

De rekening

Anzeigen

Die rechnung Anzeigen

 Het contant geld: Das Bargeld (Niederländisch)

Het contant geld

Anzeigen

Das bargeld Anzeigen

 De winkel: Der Laden (Niederländisch)

De winkel

Anzeigen

Der laden Anzeigen

 Verkopen (verkaufen) - Verbkonjugation und Übungen

Verkopen

Anzeigen

Verkaufen Anzeigen

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
artikel? | kost | dit | Hoeveel
Hoeveel kost dit artikel?
(Wie viel kostet dieser Artikel?)
2.
pinpas | betalen? | met | mijn | Kan | ik
Kan ik met mijn pinpas betalen?
(Kann ich mit meiner EC-Karte bezahlen?)
3.
voor | genoeg | mij? | Heeft | u | kleingeld
Heeft u genoeg kleingeld voor mij?
(Haben Sie genug Kleingeld für mich?)
4.
is | vijf | korting | vandaag | euro. | De
De korting vandaag is vijf euro.
(Der Rabatt heute beträgt fünf Euro.)
5.
betalen, | graag | wil | contant | alstublieft. | Ik
Ik wil graag contant betalen, alstublieft.
(Ich möchte gerne bar bezahlen, bitte.)
6.
dit | goedkoop? | of | duur | Is
Is dit duur of goedkoop?
(Ist das teuer oder billig?)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Hoeveel kost het brood in de winkel? (Wie viel kostet das Brot im Laden?)
Ik wil met de kaart betalen, niet met contant geld. (Ich möchte mit der Karte bezahlen, nicht mit Bargeld.)
Is er genoeg geld om de rekening te betalen? (Gibt es genug Geld um die Rechnung zu bezahlen?)
Ze geven altijd korting in deze winkel op vrijdag. (Sie geben immer Rabatt in diesem Laden am Freitag.)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Verdeel de woorden in twee duidelijke groepen: 'Bezahlen und Zahlungsmittel' und 'Preisangaben'.

Betalen en betaalmiddelen

Prijsaanduidingen

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

Verkopen


Verkaufen

2

Gratis


Kostenlos

3

Het geld


Das Geld

4

Het contant geld


Das Bargeld

5

Goedkoop


Billig

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je? (Stell dir vor, du bist auf dem Markt. Was möchtest du kaufen? Wie bezahlst du?)
  2. Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om korting. (Nennen Sie die Preise und besprechen Sie sie. Ist es billig oder teuer? Bitten Sie um einen Rabatt.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Ik wil wat brood en appels kopen.

Ich möchte etwas Brot und Äpfel kaufen.

Ik wil niets kopen.

Ich möchte nichts kaufen.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

Die Orangen sind ziemlich teuer.

De uien zijn goedkoop.

Die Zwiebeln sind billig.

Kan ik contant betalen of met pin?

Kann ich bar oder mit Karte bezahlen?

Is er een korting op de groenten?

Gibt es einen Rabatt auf das Gemüse?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Wie viel kosten die Orangen?

De appels kosten drie euro vijftig.

Die Äpfel kosten drei Euro fünfzig.

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Ik ___ altijd met de kaart in deze winkel.

(Ich ___ in diesem Geschäft immer mit Karte.)

2. De winkel ___ veel producten met korting.

(Das Geschäft ___ viele Produkte mit Rabatt.)

3. Hij ___ contant geld als hij weinig van de kaart wil gebruiken.

(Er ___ Bargeld, wenn er wenig von der Karte benutzen möchte.)

4. Wij ___ jouw oude boeken in de winkel.

(Wir ___ deine alten Bücher im Geschäft.)

Übung 8: Bezahlen im Laden

Anleitung:

Ik (Lopen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) naar de winkel omdat ik eten wil kopen. De prijs van het brood is duur, maar er is vandaag een korting. De verkoper (Verkopen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ook groenten, en ik (Kopen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) veel tomaten. Bij de kassa (Betalen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik met mijn pinpas. Mijn zoon (Betalen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) altijd contant omdat hij geen kaart heeft.


Ich gehe zum Laden, weil ich Essen kaufen möchte. Der Preis für das Brot ist teuer, aber heute gibt es einen Rabatt. Der Verkäufer verkauft auch Gemüse, und ich kaufe viele Tomaten. An der Kasse bezahle ich mit meiner EC-Karte. Mein Sohn bezahlt immer bar, weil er keine Karte hat.

Verbtabellen

Betalen - Bezahlen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betaal
  • jij betaalt
  • hij/zij/het betaalt
  • wij betalen
  • jullie betalen
  • zij betalen

Verkopen - Verkaufen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verkoop
  • jij verkoopt
  • hij/zij/het verkoopt
  • wij verkopen
  • jullie verkopen
  • zij verkopen

Lopen - Gehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loop
  • jij loopt
  • hij/zij/het loopt
  • wij lopen
  • jullie lopen
  • zij lopen

Kopen - Kaufen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik koop
  • jij koopt
  • hij/zij/het koopt
  • wij kopen
  • jullie kopen
  • zij kopen

Übung 9: Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Adverbien der Menge (viel, wenig, genug, ...)

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

genoeg, veel, niets, alles, een beetje

1. -:
Zij wil ... geld lenen.
(Sie will ein bisschen Geld leihen.)
2. +:
Hij heeft ... geld bij zich.
(Er hat viel Geld bei sich.)
3. --:
Ik heb ... in mijn portemonnee.
(Ich habe nichts in meiner Brieftasche.)
4. =:
Heb je ... geld om te betalen?
(Hast du genug Geld zum Bezahlen?)
5. ++:
Hij heeft ... afgerekend bij de kassa.
(Er hat alles an der Kasse bezahlt.)
6. -:
Wil je ... suiker in je thee?
(Möchtest du ein bisschen Zucker in deinen Tee?)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

A1.19.2 Grammatica

Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...)

Adverbien der Menge (viel, wenig, genug, ...)


Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Betalen bezahlen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) betaal ich bezahle
(jij) betaalt / betaal du bezahlst/bezahlst
(hij/zij/het) betaalt er/sie/es bezahlt
(wij) betalen wir bezahlen
(jullie) betalen Ihr bezahlt
(zij) betalen sie bezahlen

Übungen und Beispielsätze

Verkopen verkaufen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) verkoop ich verkaufe
(jij) verkoopt/ verkoop du verkaufst
(hij/zij/het) verkoopt er/sie/es verkauft
(wij) verkopen wir verkaufen
(jullie) verkopen ihr verkauft
(zij) verkopen sie verkaufen

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Preise und Geld: Einführung in praktische Sprachsituationen

Diese Lektion richtet sich an Anfänger (A1) im Niederländischen und beschäftigt sich mit dem wichtigen Thema „Preise und Geld“. Sie lernen grundlegende Wörter und Ausdrücke, die Sie beim Einkaufen und Bezahlen in den Niederlanden benötigen, zum Beispiel auf dem Albert Cuypmarkt in Amsterdam.

Grundwortschatz zu Preisen und Zahlungsmöglichkeiten

  • de prijs (der Preis)
  • goedkoop (billig, günstig)
  • duur (teuer)
  • de korting (der Rabatt)
  • de euro (der Euro)
  • het contant geld (das Bargeld)
  • de kaart (die Karte, z.B. Kredit- oder EC-Karte)
  • pinnen (mit Karte bezahlen)
  • de portemonnee (das Portemonnaie)

Wichtige Ausdrücke und Sätze

Sie üben häufige Fragen und Antworten, die man z.B. an der Kasse im Supermarkt oder auf dem Markt verwendet:

  • Hoeveel kost deze trui? (Wie viel kostet dieser Pullover?)
  • Ik wil graag met de kaart betalen. (Ich möchte gerne mit der Karte bezahlen.)
  • Is er genoeg fruit in de winkel? (Gibt es genug Obst im Laden?)
  • Je kunt contant geld of pinnen gebruiken. (Man kann Bargeld benutzen oder mit Karte bezahlen.)
  • Heb je vandaag veel korting? (Hast du heute viel Rabatt?)
  • Ik heb een beetje geld in mijn portemonnee. (Ich habe etwas Geld in meinem Portemonnaie.)

Adverbien der Menge

Ein besonderer Fokus liegt auf Adverbien der Menge wie veel (viel), weinig (wenig) und genoeg (genug), die helfen, Quantitäten präzise auszudrücken.

Alltägliche Dialoge üben

Die Lektion bietet Dialoge in verschiedenen Einkaufssituationen, z.B. an der Supermarktkasse, beim Bäcker oder am Gemüsestand. Diese Dialoge helfen, typische Fragen nach Preisen und Mengen zu verstehen und zu sprechen. Beispielsweise:

  • „Hoeveel kost deze kaas?“ – „De kaas kost vijf euro.“
  • „Kan ik met pin betalen?“ – „Ja, dat kan.“
  • „Is er veel komkommer?“ – „Nee, er is weinig komkommer.“

Sprachliche Besonderheiten im Vergleich zum Deutschen

Im Niederländischen werden Mengenangaben z.B. mit Adverbien wie veel, weinig oder genoeg verwendet, ähnlich wie im Deutschen „viel“, „wenig“ und „genug“. Wichtig ist, dass das Verb an die Person angepasst wird, z.B. ik betaal (ich bezahle), jij betaalt (du bezahlst). Im Deutschen gibt es vergleichbare Konjugationsmuster, wobei im Niederländischen die zweite Person Singular mit -t endet (außer nach „jij“ bei inversen Fragen).

Nützliche Ausdrücke sind:

  • betalen – bezahlen
  • kopen – kaufen
  • de prijs – der Preis
  • de korting – der Rabatt

Diese Lektion hilft Ihnen, das Sprechen über Preise und das Bezahlen selbstbewusst zu meistern und die wichtigsten Zahlungsmethoden und Mengenaussagen zu verstehen.

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏