This lesson covers Dutch vocabulary related to physical appearance, including adjectives like groot (big), klein (small), kaal (bald), and descriptive words for hair types such as baard (beard), snor (mustache), and krullen (curls). You'll learn to describe people’s looks and practice common phrases for everyday conversations.

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A1.23.1 Dialoog

Zorgen over het uiterlijk

Concerns about appearance


Vocabulary (18)

 Blond: blond (Dutch)

Blond

Show

Blond Show

 Bruin: brown (Dutch)

Bruin

Show

Brown Show

 Roodharig: red-haired (Dutch)

Roodharig

Show

Red-haired Show

 De bril: The glasses (Dutch)

De bril

Show

The glasses Show

 Groot: large (Dutch)

Groot

Show

Large Show

 Klein: small (Dutch)

Klein

Show

Small Show

 Kort: Short (Dutch)

Kort

Show

Short Show

 Lang: Long (Dutch)

Lang

Show

Long Show

 Dun: thin (Dutch)

Dun

Show

Thin Show

 Mooi: Beautiful (Dutch)

Mooi

Show

Beautiful Show

 Lelijk: Ugly (Dutch)

Lelijk

Show

Ugly Show

 Lijken (to seem) - Verb conjugation and exercises

Lijken

Show

To seem Show

 Kaal: Bald (Dutch)

Kaal

Show

Bald Show

 De snor: The mustache (Dutch)

De snor

Show

The mustache Show

 De baard: The beard (Dutch)

De baard

Show

The beard Show

 De krullen: The curls (Dutch)

De krullen

Show

The curls Show

 Steil: steep (Dutch)

Steil

Show

Steep Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers
1.
erg groot. | baard is | met de | De man
De man met de baard is erg groot.
(The man with the beard is very tall.)
2.
heeft | Zij | mooie | krullen. | lange
Zij heeft mooie lange krullen.
(She has beautiful long curls.)
3.
een dunne | mijn neus. | bril op | Ik draag
Ik draag een dunne bril op mijn neus.
(I wear thin glasses on my nose.)
4.
en heeft | een snor. | is kaal | Mijn broer
Mijn broer is kaal en heeft een snor.
(My brother is bald and has a mustache.)
5.
haar. | De vriendelijke | kort bruin | vrouw heeft
De vriendelijke vrouw heeft kort bruin haar.
(The friendly woman has short brown hair.)
6.
is klein | blauwe ogen. | en heeft | Het kind
Het kind is klein en heeft blauwe ogen.
(The child is small and has blue eyes.)

Exercise 2: Match a word

Instruction: Match the translations

De grote man heeft een dikke baard. (The tall man has a thick beard.)
Zij draagt een mooie zwarte bril. (She wears beautiful black glasses.)
Mijn buurman heeft steile, zwarte krullen. (My neighbor has steep, black curls.)
De blonde vrouw is erg vriendelijk. (The blonde woman is very friendly.)

Exercise 3: Cluster the words

Instruction: Divide the words into two groups: words that describe hair types and words that describe body characteristics.

Haartypes

Lichaamskenmerken

Exercise 4: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Dik


Fat

2

Kort


Short

3

Steil


Steep

4

Kaal


Bald

5

Roodharig


Red-haired

Oefening 5: Conversation exercise

Instructie:

  1. Describe the people and animals in the pictures. (Describe the people and animals in the pictures.)
  2. Describe the person sitting next to you. (Describe the person sitting next to you.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

De eerste vrouw heeft kort blond haar.

The first woman has short blond hair.

Hij heeft kort zwart haar. Hij scheert zich.

He has short black hair. He shaves himself.

De hond is erg lang en dun.

The dog is very tall and thin.

Claire is lang en heeft lang blond haar.

Claire is tall and has long blond hair.

Hij heeft kort donker haar.

He has short dark hair.

Hij is erg lang.

He is very tall.

...

Exercise 6: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 7: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Hij ___ groot en vriendelijk.

(He ___ tall and friendly.)

2. Zij ___ blond en heeft een bril.

(She ___ blonde and wears glasses.)

3. Mijn collega ___ vriendelijk en behulpzaam.

(My colleague ___ friendly and helpful.)

4. Jouw vriend ___ kaal en heeft een snor.

(Your friend ___ bald and has a mustache.)

Exercise 8: A meeting in the park

Instruction:

Ik (Lijken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) op mijn vader; ik heb dezelfde bruine krullen en een baard. Mijn vriendin zegt altijd dat ik er vriendelijk uitzie. Vandaag (Lopen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we samen naar het park om daar te wandelen. In het park (Zien - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik een man die een grote bril draagt en een rode snor heeft. Hij (Lijken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) erg vrolijk en heeft een warme lach. Mijn vriendin (Zeggen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) dat hij eruitziet als iemand die veel verhalen kan vertellen. Ik (Vinden - Onvoltooid tegenwoordige tijd) het leuk om nieuwe mensen te ontmoeten die er zo vriendelijk uitzien.


I look (To look - Present tense) like my father; I have the same brown curls and a beard. My girlfriend always says that I look friendly. Today we walk (To walk - Present tense) together to the park to walk there. In the park I see (To see - Present tense) a man who wears big glasses and has a red mustache. He looks (To look - Present tense) very cheerful and has a warm smile. My girlfriend says (To say - Present tense) that he looks like someone who can tell many stories. I like (To like - Present tense) meeting new people who look so friendly.

Verb Tables

Lijken - To look

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik lijk
  • Jij lijkt
  • Hij/Zij/Het lijkt
  • Wij lijken
  • Jullie lijken
  • Zij lijken

Lopen - To walk

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik loop
  • Jij loopt
  • Hij/Zij/Het loopt
  • Wij lopen
  • Jullie lopen
  • Zij lopen

Zien - To see

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik zie
  • Jij ziet
  • Hij/Zij/Het ziet
  • Wij zien
  • Jullie zien
  • Zij zien

Zeggen - To say

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik zeg
  • Jij zegt
  • Hij/Zij/Het zegt
  • Wij zeggen
  • Jullie zeggen
  • Zij zeggen

Vinden - To like

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik vind
  • Jij vindt
  • Hij/Zij/Het vindt
  • Wij vinden
  • Jullie vinden
  • Zij vinden

Exercise 9: Bijvoeglijke naamwoorden

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Adjectives

Show translation Show answers

warme, blonde, kleine, dik, dunne, oud, zwarte, vriendelijke

1. Dun:
De ... vrouw eet heel gezond.
(The thin woman eats very healthily.)
2. Blond:
De ... man draagt een bril.
(The blond man wears glasses.)
3. Oud:
Een ... huis kan veel geschiedenis hebben.
(An old house can have a lot of history.)
4. Klein:
Mijn ... zus heeft lang haar.
(My little sister has long hair.)
5. Dik:
Een ... boek kan veel informatie bevatten.
(A thick book can contain a lot of information.)
6. Warm:
Hij draagt een ... jas in de winter.
(He wears a warm coat in the winter.)
7. Zwart:
Mijn vader heeft een ... auto.
(My father has a black car.)
8. Vriendelijk:
De ... vrouw helpt graag anderen.
(The friendly woman likes to help others.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

Verb conjugation tables for this lesson

Lijken to seem

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) lijk I seem
(jij) lijkt/lijk you seem/seems
(hij/zij/het) lijkt he/she/it seems
(wij) lijken we seem
(jullie) lijken you seem
(zij) lijken they seem

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Lesson Overview: Physical Appearance in Dutch

This lesson focuses on describing physical appearance using basic Dutch vocabulary and adjectives. You will learn how to talk about hair types, facial features, and body characteristics through illustrative sentences and dialogues. The lesson covers important adjectives like groot (big), klein (small), and kaal (bald), as well as nouns related to hair such as de baard (the beard) and de krullen (the curls).

Key Vocabulary and Examples

  • Hair types: de baard, de snor (the mustache), de krullen, blond, bruin
  • Body features: groot, klein, kaal, dik (fat)

Example sentences to illustrate usage include: "De man met de baard is erg groot." (The man with the beard is very tall.) and "Mijn broer is kaal en heeft een snor." (My brother is bald and has a mustache.) These practical phrases help you build descriptive sentences naturally.

Using Adjectives in Descriptions

The lesson teaches how to combine adjectives correctly with nouns, for instance, "De grote man heeft een dikke baard." Notice how adjectives agree with the noun they describe and follow Dutch sentence structure.

Practice with Dialogues

You will find dialogues useful for practicing descriptions in everyday situations, such as at work, on the street, or in a café. For example, "Ken je Anna? Ze is een kleine vrouw met lang blond haar." (Do you know Anna? She is a small woman with long blond hair.) These dialogues help you learn conversational descriptions and build your vocabulary.

Verb Focus: Conjugation of 'Lijken' (to seem)

An important verb in this lesson is lijken, used to express appearance or impression, e.g., "Hij lijkt groot en vriendelijk." (He seems tall and friendly.) The lesson provides conjugations in the present tense and multiple-choice exercises to practice this verb form.

Thematic Short Story

A short story titled "Een ontmoeting in het park" (A meeting in the park) reinforces vocabulary and verbs related to physical appearance and meeting new people, with sentences to fill in and verb tables for reference.

Notes on Language Differences and Useful Phrases

In Dutch, adjectives usually precede nouns and agree in form but are often simpler than English because they do not decline for gender or number as extensively. For example, "De grote man" translates to "The tall/big man," with grote as the adjective form before the noun. English often uses "has" where Dutch uses "heeft," but the structure is comparable for possession.

Useful phrases include:

  • Hij lijkt ... — "He seems ..."
  • Ze draagt een ... — "She wears a ..."
  • De vriendelijke vrouw — "The friendly woman"
  • Het kind is klein — "The child is small"

These expressions will help you describe people naturally and clearly in Dutch conversation.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏