This lesson covers practical everyday services in Dutch, focusing on vocabulary like 'de apotheek' (pharmacy), 'de bibliotheek' (library), and verbs in the perfect tense with 'hebben' and 'zijn', such as 'gegaan' (gone) and 'geopend' (opened).
Listening & reading materials
Practice vocabulary in context with real materials.
Vocabulary (14) Share Copied!
Exercises Share Copied!
These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.
Exercise 1: Reorder sentences
Instruction: Make correct sentences and translate.
Exercise 2: Match a word
Instruction: Match the translations
Exercise 3: Cluster the words
Instruction: Sort the words into two categories: places where you can find services and verbs you use to talk about activities and times.
Plaatsen met diensten
Werkwoorden voor activiteiten en tijden
Exercise 4: Translate and use in a sentence
Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.
1
De bakker
The baker
2
De spoed
The emergency
3
De apotheek
The pharmacy
4
Het kantoor
The office
5
Het postkantoor
The post office
Oefening 5: Conversation exercise
Instructie:
- What did Eva do today? Where did she pass by? (What did Eva do today? Where did she pass by?)
- Where have you been today? (Where have you been today? )
Teaching guidelines +/- 10 minutes
Example phrases:
Eva is vanmorgen naar de sportschool gegaan. Eva has gone to the gym this morning. |
Daarna is ze langs de bakker gegaan om wat eten te kopen. Afterwards she has passed by the bakery to buy some food. |
Ze is langs de bank gelopen in de avond. She has passed by the bank in the evening. |
Ik ben vandaag naar het ziekenhuis gegaan omdat ik daar als arts werk. I have gone to the hospital today because I work there as a doctor. |
Ik ben vanmorgen naar de school geweest vanwege mijn kinderen. I have been to the school this morning because of my children. |
Ik ben vandaag naar de universiteit en de bibliotheek geweest. I have gone to the university and the library today. |
... |
Exercise 6: Dialogue Cards
Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.
Exercise 7: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct solution
1. Ik ___ de route naar de apotheek gebruikt.
(I ___ have used the route to the pharmacy.)2. We ___ vaak in de bibliotheek op vrienden gewacht.
(We ___ have often waited for friends in the library.)3. Jij ___ gisteren voor het werk gekookt.
(You ___ cooked yesterday for work.)4. Zij ___ naar het ziekenhuis gegaan voor een controle.
(She ___ has gone to the hospital for a checkup.)Exercise 8: Daily errands in the city
Instruction:
Verb Tables
Hebben - Have
Voltooid verleden tijd
- Ik heb
- Jij hebt
- Hij/Zij/Het heeft
- Wij hebben
- Jullie hebben
- Zij hebben
Gaan - Go
Voltooid verleden tijd
- Ik ben gegaan
- Jij bent gegaan
- Hij/Zij/Het is gegaan
- Wij zijn gegaan
- Jullie zijn gegaan
- Zij zijn gegaan
Gebruiken - Use
Voltooid verleden tijd
- Ik heb gebruikt
- Jij hebt gebruikt
- Hij/Zij/Het heeft gebruikt
- Wij hebben gebruikt
- Jullie hebben gebruikt
- Zij hebben gebruikt
Exercise 9: Het voltooid deelwoord met hebben/zijn
Instruction: Fill in the correct word.
Grammar: The past participle with hebben/zijn
Show translation Show answersis, hebt, gebouwd, geleend, heb, zijn, gewacht, gesport, verstuurd, hebben, gepland, heeft, geopend, gegaan
Grammar Share Copied!
It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!
Verb conjugation tables for this lesson Share Copied!
Gebruiken to use Share Copied!
Voltooid verleden tijd (VVT)
Dutch | English |
---|---|
(ik) heb gebruikt | I used |
(jij) hebt gebruikt / hebt gebruikt | You have used |
(hij/zij/het) heeft gebruikt | he/she/it has used |
(wij) hebben gebruikt | we have used |
(jullie) hebben gebruikt | you have used |
(zij) hebben gebruikt | they have used |
Wachten wait Share Copied!
Voltooid verleden tijd (VVT)
Dutch | English |
---|---|
ik heb gewacht | I have waited |
jij hebt gewacht / heb jij gewacht | you waited / have you waited |
(hij/zij/het) hij heeft gewacht | he has waited |
wij hebben gewacht | We have waited |
jullie hebben gewacht | You have waited |
zij hebben gewacht | They have waited |
Koken to cook Share Copied!
Voltooid verleden tijd (VVT)
Dutch | English |
---|---|
(ik) heb gekookt | I cooked |
(jij) hebt gekookt / hebt gekookt? | You have cooked / have cooked |
(hij/zij/het) heeft gekookt | he/she/it has cooked |
(wij) hebben gekookt | we have cooked |
(jullie) hebben gekookt | You have cooked |
(zij) hebben gekookt | they have cooked |
Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!
Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.
Overview of the Lesson: Everyday Services and The Past Participle with "Hebben" and "Zijn"
This lesson covers practical vocabulary and expressions related to everyday services you might find in a town or city. It especially focuses on places like de apotheek (the pharmacy), de bakker (the baker), de bibliotheek (the library), het ziekenhuis (the hospital), het postkantoor (the post office), and de sportschool (the gym). Alongside this, you will learn about talking regarding activities and their times using verbs and the past participle.
Key Vocabulary: Places and Verbs
The lesson organizes important words into two categories for easy learning:
- Places with services: de apotheek, de bakker, de bibliotheek, het ziekenhuis, het postkantoor, de sportschool
- Verbs for activities and times: geopend (opened), gewacht (waited)
Grammar Focus: Past Participle with "Hebben" and "Zijn"
The lesson emphasizes forming the past tense using hebben (to have) and zijn (to be) combined with past participles. For example:
- "Ik ben naar het ziekenhuis gegaan." (I went to the hospital.)
- "De bakker is al om acht uur open gegaan." (The baker opened already at eight o'clock.)
- "We hebben vandaag op het postkantoor gewerkt." (We worked at the post office today.)
Understanding when to use hebben or zijn is crucial as it depends on the type of verb and movement or state implied.
Practical Communication: Asking for Locations and Opening Hours
The lesson includes dialogues for practicing how to inquire about locations and opening times, such as asking:
- "Waar is het gemeentehuis hier in de buurt?" (Where is the town hall nearby?)
- "Weet u hoe laat het open is?" (Do you know what time it opens?)
- "Kunt u mij vertellen waar het ziekenhuis staat?" (Can you tell me where the hospital is?)
These dialogues help you get familiar with polite questions and common answers used in everyday service situations.
Verb Conjugation Practice and Storytelling
To consolidate your learning, the lesson provides exercises like filling in verb forms in sentences and a short story illustrating daily errands with correct verb usage:
"Ik heb vandaag naar de apotheek gegaan omdat ik medicijnen nodig had. Bij de apotheek hebben ze me geholpen en ik heb de medicijnen meteen gebruikt. Daarna hebben we gewacht bij de bakker omdat we iets lekkers wilden kopen. Mijn vrouw heeft thuis gekookt terwijl ik boodschappen deed. Het was een drukke dag, maar alles is goed verlopen."
Differences Between English and Dutch in This Lesson
One important difference is the use of two auxiliary verbs (hebben and zijn) to form the past tense in Dutch. In English, the simple past is usually formed without an auxiliary verb (e.g., "I went"), but Dutch often requires combining an auxiliary with the past participle. For verbs indicating movement or change of state, zijn is used instead of hebben. Remembering these patterns is key to mastering past tense in Dutch.
Useful phrases include:
- Waar is de apotheek? – Where is the pharmacy?
- Wanneer is de bibliotheek open? – When is the library open?
- Ik ben naar het ziekenhuis gegaan. – I went to the hospital.
- We hebben vandaag op het postkantoor gewerkt. – We worked at the post office today.