A1.19: Prijzen en geld

Ceny i pieniądze

Leer hoe je in het Pools over prijzen en betaalmiddelen praat, met kernwoorden zoals 'cena' (prijs), 'gotówka' (contant geld), en 'karta kredytowa' (creditcard). Oefen praktische zinnen voor winkels, cafés en vervoer.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
chleb? | kosztuje | ten | Ile
Ile kosztuje ten chleb?
(Hoeveel kost dit brood?)
2.
czy | Płacę | gotówką? | kartą
Płacę kartą czy gotówką?
(Betaal ik met kaart of contant?)
3.
dolary | amerykańskie? | Czy | macie
Czy macie dolary amerykańskie?
(Hebt u Amerikaanse dollars?)
4.
to | za | cena | jabłek. | Proszę, | kilogram
Proszę, to cena za kilogram jabłek.
(Alstublieft, dit is de prijs per kilo appels.)
5.
banknotem? | drobnych, czy | Nie mam | mogę zapłacić
Nie mam drobnych, czy mogę zapłacić banknotem?
(Ik heb geen kleingeld, kan ik met een briefje betalen?)
6.
cena | Jaka | tej | koszuli? | jest
Jaka jest cena tej koszuli?
(Wat is de prijs van dit shirt?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ile kosztuje ta koszula w sklepie z ubraniami? (Hoeveel kost dit overhemd in de kledingwinkel?)
Płacę gotówką, bo nie lubię używać karty do płatności. (Ik betaal contant, want ik gebruik liever geen betaalkaart.)
Czy mogę zapłacić kartą, czy tylko gotówką? (Kan ik met een kaart betalen, of alleen contant?)
Poproszę rachunek, proszę. (Mag ik de rekening, alstublieft.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de volgende woorden toe aan de juiste categorieën: "Betalingswijzen" of "Prijsbegrippen" om het onthouden te vergemakkelijken.

Formy płatności

Pojęcia dotyczące cen

Ćwiczenie 4: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je? (Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je?)
  2. Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om korting. (Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om een korting.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Chcę kupić chleb i jabłka.

Ik wil wat brood en appels kopen.

Nie chcę nic kupować.

Ik wil niets kopen.

Pomarańcze są dość drogie.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

Cebule są tanie.

De uien zijn goedkoop.

Czy mogę zapłacić gotówką lub kartą?

Kan ik contant betalen of met pin?

Czy jest zniżka na warzywa?

Is er een korting op de groenten?

Ile kosztują pomarańcze?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Jabłka kosztują trzy euro pięćdziesiąt.

De appels kosten drie euro vijftig.

...

Oefening 5: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 6: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ile _____ ten chleb?

(Hoeveel _____ dit brood?)

2. W sklepie zawsze _____ gotówką.

(In de winkel _____ ik altijd contant.)

3. Czy mogę _____ o cenę tej kurtki?

(Mag ik _____ naar de prijs van dit jasje?)

4. Codziennie rano _____ do sklepu na zakupy.

(Elke ochtend _____ ik naar de winkel om boodschappen te doen.)

Oefening 7: Boodschappen doen in de supermarkt

Instructie:

Wczoraj (Pójść - Czas przeszły) do sklepu, bo (Potrzebować - Czas przeszły) kupić owoce. W sklepie (Zapytać - Czas przeszły) o cenę jabłek. Sprzedawca (Powiedzieć - Czas przeszły) mi, że jabłka (Kosztować - Czas teraźniejszy) pięć złotych za kilogram. Zdenerwowany, bo nie miałem gotówki, (Zapłacić - Czas przeszły) kartą. Po zakupach (Wrócić - Czas przeszły) do domu zadowolony, że wszystko szybko załatwiłem.


Gisteren ging ik naar de winkel, omdat ik moest fruit kopen. In de winkel vroeg ik naar de prijs van de appels. De verkoper zei tegen mij dat appels kosten vijf zloty per kilogram. Gefrustreerd omdat ik geen contant geld had, betaalde ik met de kaart. Na het winkelen ging ik tevreden naar huis, omdat ik alles snel had geregeld.

Werkwoordschema's

Pójść - Gaan

Czas przeszły

  • Ja poszedłem/poszłam
  • Ty poszedłeś/poszłaś
  • On poszedł
  • Ona poszła
  • Ono poszło
  • My poszliśmy/poszłyśmy
  • Wy poszliście/poszłyście
  • Oni poszli
  • One poszły

Potrzebować - Moeten

Czas przeszły

  • Ja potrzebowałem/potrzebowałam
  • Ty potrzebowałeś/potrzebowałaś
  • On potrzebował
  • Ona potrzebowała
  • Ono potrzebowało
  • My potrzebowaliśmy/potrzebowałyśmy
  • Wy potrzebowaliście/potrzebowałyście
  • Oni potrzebowali
  • One potrzebowały

Zapytać - Vragen

Czas przeszły

  • Ja zapytałem/zapytałam
  • Ty zapytałeś/zapytałaś
  • On zapytał
  • Ona zapytała
  • Ono zapytało
  • My zapytaliśmy/zapytałyśmy
  • Wy zapytaliście/zapytałyście
  • Oni zapytali
  • One zapytały

Powiedzieć - Zeggen

Czas przeszły

  • Ja powiedziałem/powiedziałam
  • Ty powiedziałeś/powiedziałaś
  • On powiedział
  • Ona powiedziała
  • Ono powiedziało
  • My powiedzieliśmy/powiedziałyśmy
  • Wy powiedzieliście/powiedziałyście
  • Oni powiedzieli
  • One powiedziały

Kosztować - Kosten

Czas teraźniejszy

  • Ja kosztuję
  • Ty kosztujesz
  • On kosztuje
  • Ona kosztuje
  • Ono kosztuje
  • My kosztujemy
  • Wy kosztujecie
  • Oni kosztują
  • One kosztują

Zapłacić - Betalen

Czas przeszły

  • Ja zapłaciłem/zapłaciłam
  • Ty zapłaciłeś/zapłaciłaś
  • On zapłacił
  • Ona zapłaciła
  • Ono zapłaciło
  • My zapłaciliśmy/zapłaciłyśmy
  • Wy zapłaciliście/zapłaciłyście
  • Oni zapłacili
  • One zapłaciły

Wrócić - Terugkomen

Czas przeszły

  • Ja wróciłem/wróciłam
  • Ty wróciłeś/wróciłaś
  • On wrócił
  • Ona wróciła
  • Ono wróciło
  • My wróciliśmy/wróciłyśmy
  • Wy wróciliście/wróciłyście
  • Oni wrócili
  • One wróciły

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesoverzicht: Prijzen en geld in het Pools

In deze les leer je belangrijke woorden, uitdrukkingen en zinnen die je nodig hebt om over prijzen, geld en betalingen te spreken in het Pools. Deze thematiek is heel praktisch voor alledaagse situaties, zoals winkelen, betalen in een café of een buskaartje kopen.

Belangrijke thema's en inhoud

  • Vragen over prijzen: Zo kun je vragen "Ile kosztuje ten chleb?" (Hoeveel kost dat brood?) en "Jaka jest cena tej koszuli?" (Wat is de prijs van dat overhemd?).
  • Vorming van volledige zinnen: Zinnen als "Płacę gotówką, bo nie lubię używać karty do płatności." (Ik betaal contant, omdat ik niet van kaartbetalingen houd.) laten zien hoe je onderdelen samenvoegt tot vloeiende gesprekken.
  • Betaalwijzen: Woorden zoals gotówka (contant geld), karta kredytowa (creditcard), przelew bankowy (bankoverschrijving) en portfel (portemonnee) worden bij elkaar gegroepeerd om hun betekenis en gebruik te verduidelijken.
  • Prijzen en valuta: Woorden als cena (prijs), rabaty (kortingen), paragon (bon) en waluta (valuta) zijn kernbegrippen rondom geldzaken.

Gesprekken in context

De les bevat dialogen over verschillende situaties:

  • In de supermarkt: Bijvoorbeeld "Czy mogę zapłacić kartą?" (Kan ik met kaart betalen?).
  • Koffie bestellen in een café: Zoals "Ile kosztuje mała kawa?" (Hoeveel kost een kleine koffie?) en betalingsmogelijkheden in euro of Poolse zloty.
  • Buskaartje kopen: Vragen over prijs en of je met kaart kunt betalen, bijvoorbeeld "Czy można kupić bilet kartą?" (Kan ik een kaartje met de kaart kopen?).

Grammatica en werkwoordvervoegingen

De fictieve korte verhalen helpen je werkwoorden in de verleden tijd en tegenwoordige tijd te oefenen, met vervoegingen zoals poszedłem (ik ging), potrzebowałem (ik had nodig), zapłaciłem (ik betaalde) en kosztują (ze kosten).

Belangrijke verschillen tussen het Nederlands en Pools

In het Pools speelt de vervoeging van werkwoorden een grote rol bij het juist formuleren van zinnen, zeker bij het uitdrukken van tijd en persoon. Bijvoorbeeld, het werkwoord "kosten" vertaalt naar kosztować en vervoegt als kosztuje (hij/zij/het kost) of kosztują (zij kosten). Het Nederlands gebruikt geen geslacht- en nummerafhankelijke vervoegingen zoals het Pools.

Verder heeft het Pools aparte vormen voor betaalmiddelen, zoals gotówka voor contant geld en karta kredytowa voor creditcard, die je vaak in zinnen ziet terugkomen bij het vragen en zeggen welke betaalmiddelen geaccepteerd worden.

Een handige uitdrukking is "Czy mogę zapłacić kartą czy tylko gotówką?", wat betekent "Kan ik met kaart betalen of alleen contant?" Dit soort praktische zinnen zijn onmisbaar bij het winkelen of in een café.

Samenvatting van nuttige woorden en uitdrukkingen

  • Formy płatności: gotówka (contant), karta kredytowa (creditcard), przelew bankowy (bankoverschrijving), portfel (portemonnee).
  • Pojęcia dotyczące cen: cena (prijs), rabaty (kortingen), paragon (bon), waluta (valuta).
  • Voorbeelden van basisvragen en zinnen:
  • Ile kosztuje ten chleb? - Hoeveel kost dat brood?
  • Płacę kartą czy gotówką? - Betaal ik met kaart of contant?
  • Poproszę rachunek, proszę. - De rekening, alstublieft.

Met deze les ben je voorbereid om soepel te communiceren over prijzen en betalingen in het Pools, in typische alledaagse situaties.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏