Leer praktische Poolse woorden en uitdrukkingen over beroepen en studies, zoals nauczyciel (leraar), lekarz (arts) en studiować (studeren). Ontdek hoe je praat over werk en opleidingen in dagelijkse situaties.
luisteren en lezen
Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.
Woordenschat (18) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Wijs de onderstaande woorden toe aan twee categorieën: beroepen die voornamelijk op kantoor worden uitgevoerd en beroepen die direct met mensen of buitenwerk te maken hebben.
Zawody wykonywane w biurze
Zawody związane z pracą z ludźmi lub w terenie
Ćwiczenie 4: Gespreksoefening
Instrukcja:
- Powiedz zawody każdej osoby. (Noem de beroepen van elke persoon.)
- Jaki jest twój zawód? (Wat is uw beroep?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Młody mężczyzna jest studentem. De jongeman is een student. |
Kobieta jest mechanikiem. De vrouw is monteur. |
Michael jest policjantem. Michael is een politieagent. |
Giulia jest dziennikarką. Giulia is een journalist. |
Czym się zajmujesz zawodowo? Wat doe je voor werk? |
Jestem nauczycielem. Ik ben een leraar. |
... |
Oefening 5: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 6: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ja ___ jako nauczyciel w dużej szkole.
(Ik ___ als leraar op een grote school.)2. Ty ___ na uniwersytecie w Warszawie.
(Jij ___ aan de universiteit in Warschau.)3. On jest lekarzem i ___ w szpitalu.
(Hij is arts en ___ in het ziekenhuis.)4. Oni ___ polskiego, bo mieszkają w Polsce.
(Zij ___ Pools omdat ze in Polen wonen.)Oefening 7: Laten we kennismaken - beroepen en studies
Instructie:
Werkwoordschema's
Być - Być
Teraźniejszy
- ja jestem
- ty jesteś
- on/ona/ono jest
- my jesteśmy
- wy jesteście
- oni/one są
Studiować - Studiować
Teraźniejszy
- ja studiuję
- ty studiujesz
- on/ona/ono studiuje
- my studiujemy
- wy studiujecie
- oni/one studiują
Pracować - Pracować
Teraźniejszy
- ja pracuję
- ty pracujesz
- on/ona/ono pracuje
- my pracujemy
- wy pracujecie
- oni/one pracują
Rozmawiać - Rozmawiać
Czas przeszły
- ja rozmawiałem/rozmawiałam
- ty rozmawiałeś/rozmawiałaś
- on rozmawiał/ona rozmawiała/ono rozmawiało
- my rozmawialiśmy/rozmawiałyśmy
- wy rozmawialiście/rozmawiałyście
- oni rozmawiali/one rozmawiały
Uczyć się - Uczyć się
Teraźniejszy
- ja uczę się
- ty uczysz się
- on/ona/ono uczy się
- my uczymy się
- wy uczycie się
- oni/one uczą się
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Professions and studies in het Pools
Deze les helpt je om basiswoorden en uitdrukkingen te leren rond het thema beroepen en studierichtingen in het Pools. Je leert hoe je kunt praten over wat je doet, waar je studeert en welke plannen je hebt voor je loopbaan. Dit is ideaal als je eenvoudige gesprekken wilt voeren over werk en studie.
Belangrijke thema's en woordenschat
- Beroepen (Zawody): nauczyciel (leraar), lekarka (arts, vrouwelijk), inżynier (ingenieur), kierowca (chauffeur), piekarz (bakker)
- Studiegerelateerde woorden (Studia): uniwersytet (universiteit), egzamin (examen), wydział (faculteit)
Voorbeelden van zinnen
- Czym się zajmujesz? (Wat doe je voor werk?)
- Jestem lekarzem i pracuję w szpitalu. (Ik ben arts en ik werk in een ziekenhuis.)
- Studiuję informatykę na uniwersytecie. (Ik studeer informatica aan de universiteit.)
- Moja siostra jest nauczycielką w szkole podstawowej. (Mijn zus is lerares op een basisschool.)
- Chcę zostać inżynierem, bo lubię technologię. (Ik wil ingenieur worden omdat ik van technologie houd.)
Belangrijke grammaticale aspecten
Je oefent met werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld met het werkwoord pracować (werken) en studiować (studeren). Het Pools gebruikt vaak vraagzinnen met czy om ja/nee-vragen te vormen, bijv. Czy studiujesz medycynę na Uniwersytecie Warszawskim?
Culturele en taalkundige verschillen tussen Pools en Nederlands
In tegenstelling tot het Nederlands kent het Pools geslachtsvormen bij beroepen, zoals lekarka (vrouwelijk) versus lekarz (mannelijk). Ook worden de werkwoorden vervoegd naar persoon en getal met duidelijke uitgangsvormen. Vraagzinnen worden vaak gevormd met het vraagwoord czy aan het begin.
Handige woorden om te onthouden:
- Czym się zajmujesz? - Wat doe je voor werk?
- Studiuję - Ik studeer
- Pracuję - Ik werk
- Chcę zostać... - Ik wil worden...