A1.7: Beroepen en studies

Zawody i studia

Leer praktische Poolse woorden en uitdrukkingen over beroepen en studies, zoals nauczyciel (leraar), lekarz (arts) en studiować (studeren). Ontdek hoe je praat over werk en opleidingen in dagelijkse situaties.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

A1.7.1 Dialog

O co pytać pracodawcę?

Waar moet je de werkgever naar vragen?


Woordenschat (18)

 Zawód: beroep (Pools)

Zawód

Show

Beroep Show

 Praca: werk (Pools)

Praca

Show

Werk Show

 Lekarz: arts (Pools)

Lekarz

Show

Arts Show

 Nauczyciel: leraar (Pools)

Nauczyciel

Show

Leraar Show

 Inżynier: ingenieur (Pools)

Inżynier

Show

Ingenieur Show

 Architekt: architect (Pools)

Architekt

Show

Architect Show

 Biznesmen: zakenman (Pools)

Biznesmen

Show

Zakenman Show

 Dziennikarz: de journalist (Pools)

Dziennikarz

Show

De journalist Show

 Kim jesteś z zawodu?: Wat is je beroep? (Pools)

Kim jesteś z zawodu?

Show

Wat is je beroep? Show

 Pracuję jako...: Ik werk als... (Pools)

Pracuję jako...

Show

Ik werk als... Show

 Samozatrudniony: zelfstandig ondernemer (Pools)

Samozatrudniony

Show

Zelfstandig ondernemer Show

 Kelner: ober (Pools)

Kelner

Show

Ober Show

 Policjant: politieagent (Pools)

Policjant

Show

Politieagent Show

 Prawnik: advocaat (Pools)

Prawnik

Show

Advocaat Show

 Uczeń: student (Pools)

Uczeń

Show

Student Show

 Uczyć się: leren (Pools)

Uczyć się

Show

Leren Show

 Pracować (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Pracować

Show

Werken Show

 Studiować (studeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Studiować

Show

Studeren Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
z | jesteś | zawodu? | Kim
Kim jesteś z zawodu?
(Wat is je beroep?)
2.
jako | nauczyciel | w | szkole. | Pracuję
Pracuję jako nauczyciel w szkole.
(Ik werk als leraar op een school.)
3.
studentem | uczniem? | czy | Jesteś
Jesteś studentem czy uczniem?
(Ben je student of leerling?)
4.
uniwersytecie. | na | prawo | Studiuję
Studiuję prawo na uniwersytecie.
(Ik studeer rechten aan de universiteit.)
5.
w firmie. | Mój brat | jest inżynierem | i pracuje
Mój brat jest inżynierem i pracuje w firmie.
(Mijn broer is ingenieur en werkt bij een bedrijf.)
6.
pyta: | zamówić? | chcesz | Kelner | coś | Czy
Kelner pyta: Czy chcesz coś zamówić?
(De ober vraagt: Wil je iets bestellen?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Kim jesteś z zawodu? (Wat is je beroep?)
Pracuję jako nauczyciel w szkole. (Ik werk als leraar op school.)
On studiuje inżynierię na uczelni. (Hij studeert techniek aan de universiteit.)
Moja siostra jest dziennikarką w telewizji. (Mijn zus is een journaliste op de televisie.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de onderstaande woorden toe aan twee categorieën: beroepen die voornamelijk op kantoor worden uitgevoerd en beroepen die direct met mensen of buitenwerk te maken hebben.

Zawody wykonywane w biurze

Zawody związane z pracą z ludźmi lub w terenie

Ćwiczenie 4: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Powiedz zawody każdej osoby. (Noem de beroepen van elke persoon.)
  2. Jaki jest twój zawód? (Wat is uw beroep?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Młody mężczyzna jest studentem.

De jongeman is een student.

Kobieta jest mechanikiem.

De vrouw is monteur.

Michael jest policjantem.

Michael is een politieagent.

Giulia jest dziennikarką.

Giulia is een journalist.

Czym się zajmujesz zawodowo?

Wat doe je voor werk?

Jestem nauczycielem.

Ik ben een leraar.

...

Oefening 5: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 6: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ja ___ jako nauczyciel w dużej szkole.

(Ik ___ als leraar op een grote school.)

2. Ty ___ na uniwersytecie w Warszawie.

(Jij ___ aan de universiteit in Warschau.)

3. On jest lekarzem i ___ w szpitalu.

(Hij is arts en ___ in het ziekenhuis.)

4. Oni ___ polskiego, bo mieszkają w Polsce.

(Zij ___ Pools omdat ze in Polen wonen.)

Oefening 7: Laten we kennismaken - beroepen en studies

Instructie:

Cześć, nazywam się Anna. (Być - Teraźniejszy) nauczycielką języka polskiego i bardzo lubię swoją pracę. W wolnym czasie (Studiować - Teraźniejszy) historię na uniwersytecie. Mój przyjaciel Piotr (Pracować - Teraźniejszy) jako inżynier i często opowiada mi o swojej pracy. Wczoraj (Rozmawiać - Czas przeszły) z nim o jego zawodzie. On (Uczyć się - Teraźniejszy) też nowego języka, aby lepiej podróżować po świecie.


Hallo, mijn naam is Anna. Ik ben lerares Pools en ik hou erg van mijn werk. In mijn vrije tijd studeren ik geschiedenis aan de universiteit. Mijn vriend Piotr werkt als ingenieur en vertelt me vaak over zijn werk. Gisteren sprak ik met hem over zijn beroep. Hij leert ook een nieuwe taal om beter te reizen door de wereld.

Werkwoordschema's

Być - Być

Teraźniejszy

  • ja jestem
  • ty jesteś
  • on/ona/ono jest
  • my jesteśmy
  • wy jesteście
  • oni/one są

Studiować - Studiować

Teraźniejszy

  • ja studiuję
  • ty studiujesz
  • on/ona/ono studiuje
  • my studiujemy
  • wy studiujecie
  • oni/one studiują

Pracować - Pracować

Teraźniejszy

  • ja pracuję
  • ty pracujesz
  • on/ona/ono pracuje
  • my pracujemy
  • wy pracujecie
  • oni/one pracują

Rozmawiać - Rozmawiać

Czas przeszły

  • ja rozmawiałem/rozmawiałam
  • ty rozmawiałeś/rozmawiałaś
  • on rozmawiał/ona rozmawiała/ono rozmawiało
  • my rozmawialiśmy/rozmawiałyśmy
  • wy rozmawialiście/rozmawiałyście
  • oni rozmawiali/one rozmawiały

Uczyć się - Uczyć się

Teraźniejszy

  • ja uczę się
  • ty uczysz się
  • on/ona/ono uczy się
  • my uczymy się
  • wy uczycie się
  • oni/one uczą się

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Pracować werken

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Studiować studeren

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Professions and studies in het Pools

Deze les helpt je om basiswoorden en uitdrukkingen te leren rond het thema beroepen en studierichtingen in het Pools. Je leert hoe je kunt praten over wat je doet, waar je studeert en welke plannen je hebt voor je loopbaan. Dit is ideaal als je eenvoudige gesprekken wilt voeren over werk en studie.

Belangrijke thema's en woordenschat

  • Beroepen (Zawody): nauczyciel (leraar), lekarka (arts, vrouwelijk), inżynier (ingenieur), kierowca (chauffeur), piekarz (bakker)
  • Studiegerelateerde woorden (Studia): uniwersytet (universiteit), egzamin (examen), wydział (faculteit)

Voorbeelden van zinnen

  • Czym się zajmujesz? (Wat doe je voor werk?)
  • Jestem lekarzem i pracuję w szpitalu. (Ik ben arts en ik werk in een ziekenhuis.)
  • Studiuję informatykę na uniwersytecie. (Ik studeer informatica aan de universiteit.)
  • Moja siostra jest nauczycielką w szkole podstawowej. (Mijn zus is lerares op een basisschool.)
  • Chcę zostać inżynierem, bo lubię technologię. (Ik wil ingenieur worden omdat ik van technologie houd.)

Belangrijke grammaticale aspecten

Je oefent met werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld met het werkwoord pracować (werken) en studiować (studeren). Het Pools gebruikt vaak vraagzinnen met czy om ja/nee-vragen te vormen, bijv. Czy studiujesz medycynę na Uniwersytecie Warszawskim?

Culturele en taalkundige verschillen tussen Pools en Nederlands

In tegenstelling tot het Nederlands kent het Pools geslachtsvormen bij beroepen, zoals lekarka (vrouwelijk) versus lekarz (mannelijk). Ook worden de werkwoorden vervoegd naar persoon en getal met duidelijke uitgangsvormen. Vraagzinnen worden vaak gevormd met het vraagwoord czy aan het begin.

Handige woorden om te onthouden:

  • Czym się zajmujesz? - Wat doe je voor werk?
  • Studiuję - Ik studeer
  • Pracuję - Ik werk
  • Chcę zostać... - Ik wil worden...

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏