A1.8: Adresse und Kontaktdaten

Adres en contactgegevens

In dieser Lektion lernen Sie, wie Sie nach Adresse und Kontaktgegevens fragen und diese angeben. Wichtige Vokabeln sind bijvoorbeeld 'het telefoonnummer', 'het e-mailadres', 'de postcode' und 'het huisnummer', begleitet von den Regelmäßigen Verben in der Onvoltooide Tegenwoordige Tijd wie 'geven', 'ontvangen' und 'sturen'.

Hör- und Lesematerialien

Vokabeln mit echten Materialien im Kontext üben.

A1.8.1 Dialoog

Uitwisselen van contactgegevens na de les

Austausch von Kontaktdaten nach dem Unterricht


Wortschatz (13)

 De man: Der Mann (Niederländisch)

De man

Anzeigen

Der mann Anzeigen

 De telefoon: Das Telefon (Niederländisch)

De telefoon

Anzeigen

Das telefon Anzeigen

 Het telefoonnummer: Die Telefonnummer (Niederländisch)

Het telefoonnummer

Anzeigen

Die telefonnummer Anzeigen

 Het huisnummer: Die Hausnummer (Niederländisch)

Het huisnummer

Anzeigen

Die hausnummer Anzeigen

 De postcode: Die Postleitzahl (Niederländisch)

De postcode

Anzeigen

Die postleitzahl Anzeigen

 De geboorteplaats: Der Geburtsort (Niederländisch)

De geboorteplaats

Anzeigen

Der geburtsort Anzeigen

 De geboortedatum: Das Geburtsdatum (Niederländisch)

De geboortedatum

Anzeigen

Das geburtsdatum Anzeigen

 Het voorvoegsel: das Präfix (Niederländisch)

Het voorvoegsel

Anzeigen

Das präfix Anzeigen

 Het contact: Der Kontakt (Niederländisch)

Het contact

Anzeigen

Der kontakt Anzeigen

 De vrouw: Die Frau (Niederländisch)

De vrouw

Anzeigen

Die frau Anzeigen

 Ontvangen (erhalten) - Verbkonjugation und Übungen

Ontvangen

Anzeigen

Erhalten Anzeigen

 Het e-mailadres: Die E-Mail-Adresse (Niederländisch)

Het e-mailadres

Anzeigen

Die e-mail-adresse Anzeigen

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
telefoonnummer? | jouw | is | Wat
Wat is jouw telefoonnummer?
(Wie ist Ihre Telefonnummer?)
2.
12. | Kerkstraat | woon | Ik | op
Ik woon op Kerkstraat 12.
(Ich wohne in der Kerkstraße 12.)
3.
uw | e-mailadres | geven? | u | Kunt | mij
Kunt u mij uw e-mailadres geven?
(Können Sie mir Ihre E-Mail-Adresse geben?)
4.
de geboorteplaats | man? | Wat is | van de
Wat is de geboorteplaats van de man?
(Was ist der Geburtsort des Mannes?)
5.
of reist | u weg? | vandaag thuis | Blijft u
Blijft u vandaag thuis of reist u weg?
(Bleiben Sie heute zu Hause oder reisen Sie weg?)
6.
u | bericht. | mijn | Antwoordt | op | alstublieft
Antwoordt u alstublieft op mijn bericht.
(Bitte antworten Sie auf meine Nachricht.)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Wat is uw postcode en huisnummer? (Was ist Ihre Postleitzahl und Hausnummer?)
Ik geef mijn telefoonnummer en e-mailadres door. (Ich gebe meine Telefonnummer und E-Mail-Adresse an.)
Blijft u hier totdat ik de kaart ontvang? (Bleiben Sie hier, bis ich die Karte erhalte?)
Antwoordt u op mijn vragen als ik u bel? (Beantworten Sie meine Fragen, wenn ich Sie anrufe?)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Teilen Sie die unten stehenden Wörter in zwei Gruppen: Wörter, die mit Adressdaten zu tun haben, und Wörter, die mit Kontaktdaten zu tun haben.

Adresgegevens

Contactgegevens

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

Het telefoonnummer


Die Telefonnummer

2

De geboorteplaats


Der Geburtsort

3

De telefoon


Das Telefon

4

De geboortedatum


Das Geburtsdatum

5

Het voorvoegsel


Das Präfix

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Fragen Sie jemanden nach ihren Kontaktinformationen. (Fragen Sie jemanden nach seinen Kontaktdaten.)
  2. Teilen Sie Ihre Adresse und Kontaktdaten. (Teile deine Adresse und Kontaktdaten.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Wat is jouw adres?

Wie lautet Ihre Adresse?

Mijn e-mailadres is student@colanguage.com.

Meine E-Mail ist student@colanguage.com.

Mijn telefoonnummer is 61385748.

Meine Telefonnummer ist 61385748.

Mag ik je telefoonnummer?

Kann ich Ihre Telefonnummer haben?

Kun je het me op WhatsApp sturen?

Kannst du es mir auf WhatsApp schicken?

Heb je Instagram?

Haben Sie Instagram?

Mijn adres is "Hoofdstraat, nummer 5".

Meine Adresse ist "Hauptstraße, Nummer 5".

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Ik ___ je mijn telefoonnummer.

(Ich ___ dir meine Telefonnummer.)

2. Hij ___ altijd berichten op zijn e-mailadres.

(Er ___ immer Nachrichten auf seine E-Mail-Adresse.)

3. Wij ___ de uitnodiging per post.

(Wir ___ die Einladung per Post.)

4. Jij ___ altijd goede informatie.

(Du ___ immer gute Informationen.)

Übung 8: Adresse und Kontaktinformationen

Anleitung:

Michael (Geven - Onvoltooid tegenwoordige tijd) zijn nieuwe collega, Anna, zijn visitekaartje tijdens de pauze. Hij (Ontvangen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ook haar kaartje en (Sturen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een e-mail om contact te houden. Later die dag (Geven - Onvoltooid tegenwoordige tijd) Anna haar adres en telefoonnummer aan Michael door. Michael zegt: "Als je vragen hebt, (Sturen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) me dan een bericht."


Michael gibt seiner neuen Kollegin Anna während der Pause seine Visitenkarte. Er erhält auch ihre Karte und schickt eine E-Mail, um in Kontakt zu bleiben. Später an diesem Tag gibt Anna Michael ihre Adresse und Telefonnummer. Michael sagt: „Wenn du Fragen hast, schick mir dann eine Nachricht.“

Verbtabellen

Geven - Geben

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik geef
  • Jij geeft
  • Hij/Zij geeft
  • Wij geven
  • Jullie geven
  • Zij geven

Ontvangen - Erhalten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik ontvang
  • Jij ontvangt
  • Hij/Zij ontvangt
  • Wij ontvangen
  • Jullie ontvangen
  • Zij ontvangen

Sturen - Schicken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • Ik stuur
  • Jij stuurt
  • Hij/Zij stuurt
  • Wij sturen
  • Jullie sturen
  • Zij sturen

Übung 9: Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Präsens: regelmäßige Verben

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

antwoordt, brengt, werken, loopt, blijf, drinken, werk, wacht

1. Werken:
Wij ... samen aan een project.
(Wir arbeiten zusammen an einem Projekt.)
2. Antwoorden:
Hij ... op mijn bericht.
(Er antwortet auf meine Nachricht.)
3. Drinken:
Zij ... graag koffie in de ochtend.
(Sie trinken morgens gerne Kaffee.)
4. Blijven:
Ik... bij jou.
(Ich bleibe bei dir.)
5. Wachten:
De leraar ... op de studenten.
(Der Lehrer wartet auf die Studenten.)
6. Lopen:
Het kind ... naar school.
(Das Kind geht zur Schule.)
7. Werken:
Ik ... in een restaurant.
(Ich arbeite in einem Restaurant.)
8. Brengen:
Mijn vriend ... een cadeau mee.
(Mein Freund bringt ein Geschenk mit.)

Übung 10: Hoofdzinnen en ja/nee-vragen

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Hauptsätze und Ja-Nein-Fragen

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

kom, Woon, Zijn, woon

1.
... je in Amsterdam?
(Wohnst du in Amsterdam?)
2.
Ik ... nu in Rotterdam.
(Ich wohne jetzt in Rotterdam.)
3.
... je ouders op vakantie?
(Sind deine Eltern im Urlaub?)
4.
Ik ... uit Nederland.
(Ich komme aus den Niederlanden.)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Geven geben

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) geef ich gebe
(jij) geeft / geef du gibst / gebe
(hij/zij/het) geeft er/sie/es gibt
(wij) geven wir geben
(jullie) geven ihr gebt
(zij) geven sie geben

Übungen und Beispielsätze

Ontvangen erhalten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) ontvang ich erhalte
(jij) ontvangt/ontvang jij erhält/erhalten
(hij/zij/het) ontvangt er/sie/es erhält
(wij) ontvangen wir erhalten
(jullie) ontvangen jullie erhaltet
(zij) ontvangen sie erhalten

Übungen und Beispielsätze

Sturen schicken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) stuur ich sende
(jij) stuurt/stuur du sendest
(hij/zij/het) stuurt er/sie/es sendet
(wij) sturen wir senden
(jullie) sturen ihr sendet
(zij) sturen sie senden

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Adresse und Kontaktdaten auf Niederländisch

Diese Lektion ist ideal für Anfänger (A1-Niveau), die lernen möchten, wie man Adressen und Kontaktdaten auf Niederländisch austauscht. Sie behandelt grundlegende Ausdrücke und Fragen rund um Adresse, Telefonnummer und E-Mail-Adresse sowie die Bildung von Hauptsätzen und Ja/Nein-Fragen im Präsens regelmäßiger Verben.

Wichtige Themen der Lektion

  • Adressen angeben und erfragen – z. B. „Ik woon op Kerkstraat 12.“ („Ich wohne in der Kerkstraße 12.“)
  • Kontaktdaten austauschen – Fragen nach Telefonnummer und E-Mail, z. B. „Wat is jouw telefoonnummer?“ („Wie lautet deine Telefonnummer?“) oder „Kunt u mij uw e-mailadres geven?“ („Können Sie mir Ihre E-Mail-Adresse geben?“)
  • Präsens regelmäßiger Verben (onvoltooid tegenwoordige tijd) – kleine Übungen mit Verben wie geven (geben), ontvangen (empfangen), sturen (senden)
  • Bildung von Hauptsätzen und Ja/Nein-Fragen, z. B. „Blijft u hier?“ („Bleiben Sie hier?“) oder „Antwoordt u op mijn bericht?“ („Antworten Sie auf meine Nachricht?“)

Wortschatz: Adresse vs. Kontaktdaten

Die Lernenden unterscheiden Wörter, die mit der Adresse zusammenhängen, von solchen, die Kontaktdaten betreffen. Beispiele:

  • Adresgegevens (Adressdaten): de postcode, het huisnummer, de geboorteplaats, wonen
  • Contactgegevens (Kontaktdaten): het telefoonnummer, het e-mailadres, het voorvoegsel, de telefoon

Nützliche Ausdrücke und deren deutsche Äquivalente

  • „Ik geef mijn telefoonnummer en e-mailadres door.“ – „Ich gebe meine Telefonnummer und E-Mail-Adresse weiter.“
  • „Wat is uw postcode en huisnummer?“ – „Wie lautet Ihre Postleitzahl und Hausnummer?“
  • „Kunt u uw adres nogmaals geven, alstublieft?“ – „Können Sie Ihre Adresse bitte noch einmal angeben?“

Unterschiede zwischen Deutsch und Niederländisch

Im Niederländischen verwendet man oft die Höflichkeitsform u für formelle Gespräche, ähnlich dem deutschen „Sie“. Allerdings ist die Wortstellung in Fragen manchmal anders – im Niederländischen steht das Verb oft direkt am Satzanfang bei Ja/Nein-Fragen, z. B. „Blijft u hier?“ Im Deutschen würde man eher „Bleiben Sie hier?“ sagen.

Das niederländische Präsens regelmäßiger Verben wird ähnlich gebildet wie im Deutschen, dennoch sind die Verbendungen unterschiedlich. Statt -e oder -st wie im Deutschen benutzt man im Niederländischen Endungen wie -t bei der 2. und 3. Person Singular, z. B. „jij geeft“ („du gibst“) und „hij geeft“ („er gibt“).

Hier einige praktische Phrasen für den Alltag bei der Adress- und Kontaktdatenübermittlung:

  • „Wat is jouw telefoonnummer?“ (= „Wie ist deine Telefonnummer?“)
  • „Ik woon op Kerkstraat 12.“ (= „Ich wohne in der Kerkstraße 12.“)
  • „Kunt u mij uw e-mailadres geven?“ (= „Können Sie mir Ihre E-Mail-Adresse geben?“)

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏