Cooking and baking
Koken en bakken
- Basic ingredients for cooking
- Expressing obligations
- Modal verbs (moeten, kunnen, mogen)
Learn Dutch modal verbs zoals moeten, kunnen, en mogen while exploring kookingrediënten zoals bloem, boter, en een snufje zout, essential voor recepten en keukenhandelingen.
Listening & reading materials
Practice vocabulary in context with real materials.
A1.17.1 Leesvoer
Huisgemaakte pannenkoeken met slagroom en fruit
Homemade pancakes with whipped cream and fruit
Vocabulary (21) Share Copied!
Exercises Share Copied!
These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.
Exercise 1: Reorder sentences
Instruction: Make correct sentences and translate.
Exercise 2: Match a word
Instruction: Match the translations
Exercise 3: Cluster the words
Instruction: Divide the words into the correct category: cooking ingredients or statements about obligations.
Kookingrediënten
Uitspraken over verplichtingen
Exercise 4: Translate and use in a sentence
Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.
1
De gist
The yeast
2
Snijden
Cutting
3
Draaien
To turn
4
De olie
The oil
5
De slagroom
The whipped cream
Oefening 5: Conversation exercise
Instructie:
- Explain each step of baking pancakes. (Explain each step of baking pancakes. )
Teaching guidelines +/- 10 minutes
Example phrases:
|
Het is noodzakelijk om de boter te koken. It is necessary to cook the butter. |
|
We moeten de boter en de suiker toevoegen. We must add the butter and the sugar. |
|
Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen. You have to add the oil and the butter to the mixture. |
|
Je moet de eieren, de melk en het zout mengen. You have to mix the eggs, the milk and the salt. |
|
Bak de pannenkoeken in de pan. Cook the pancakes in the pan. |
|
Eet de pannenkoeken, smakelijk eten! Eat the pancakes, enjoy your meal! |
| ... |
Exercise 6: Dialogue Cards
Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.
Exercise 7: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct solution
1. Ik ___ eerst de bloem wegen voor het recept.
(I ___ have to weigh the flour first for the recipe.)2. Je ___ het deeg mengen totdat het soepel is.
(You ___ can mix the dough until it is smooth.)3. Wij ___ de oven gebruiken om de cake te bakken.
(We ___ may use the oven to bake the cake.)4. Jij ___ het deeg omdraaien na tien minuten bakken.
(You ___ have to turn the dough after ten minutes of baking.)Exercise 8: Cooking and Baking on the Weekend
Instruction:
Verb Tables
Moeten - Must
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- Ik moet
- Jij moet
- Hij/Zij/Het moet
- Wij moeten
- Jullie moeten
- Zij moeten
Kunnen - Can
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- Ik kan
- Jij kan
- Hij/Zij/Het kan
- Wij kunnen
- Jullie kunnen
- Zij kunnen
Mogen - May
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- Ik mag
- Jij mag
- Hij/Zij/Het mag
- Wij mogen
- Jullie mogen
- Zij mogen
Wegen - Weigh
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- Ik weeg
- Jij weegt
- Hij/Zij/Het weegt
- Wij wegen
- Jullie wegen
- Zij wegen
Exercise 9: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)
Instruction: Fill in the correct word.
Grammar: Modal verbs (moeten, kunnen, mogen)
Show translation Show answersmogen, kan, moet, mag
Grammar Share Copied!
It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!
Verb conjugation tables for this lesson Share Copied!
Moeten must Share Copied!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
| Dutch | English |
|---|---|
| (ik) moet | I must |
| (jij) moet / moet | you must |
| (hij/zij/het) moet | he/she/it must |
| (wij) moeten | we must |
| (jullie) moeten | you must |
| (zij) moeten | they must |
Kunnen can Share Copied!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
| Dutch | English |
|---|---|
| (ik) kan | I can |
| (jij) kan/kunt | you can |
| (hij/zij/het) kan | he/she/it can |
| (wij) kunnen | we can |
| (jullie) kunnen | you can |
| (zij) kunnen | they can |
Mogen may Share Copied!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
| Dutch | English |
|---|---|
| (ik) mag | I may |
| (jij) mag / magt | You may |
| (hij/zij/het) mag | he/she/it may |
| (wij) mogen | we may |
| (jullie) mogen | you may |
| (zij) mogen | they may |
Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!
Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.
Cooking and Baking in Dutch: A Beginner's Guide
This lesson introduces basic Dutch vocabulary and expressions used in cooking and baking, tailored for A1-level learners. You will learn important ingredients, necessary kitchen tasks, and modal verbs to express obligations, possibilities, and permissions.
Key Modal Verbs: moeten, kunnen, mogen
These modal verbs help you communicate essential concepts around cooking:
- moeten – must/have to (expressing obligation)
- kunnen – can/be able to (expressing ability or possibility)
- mogen – may/be allowed to (expressing permission)
Examples include:
- Je moet eerst de bloem en de suiker wegen voor het recept. (You must first weigh the flour and sugar for the recipe.)
- Kun je de boter zacht maken voordat je gaat bakken? (Can you soften the butter before you start baking?)
- Mag ik een snufje zout aan het beslag toevoegen? (May I add a pinch of salt to the batter?)
Important Vocabulary: Cooking Ingredients
You will become familiar with common cooking ingredients:
- de bloem (flour)
- de boter (butter)
- de olie (oil)
- de suiker (sugar)
- de gist (yeast)
- de slagroom (whipped cream)
- een snufje zout (a pinch of salt)
Practical Phrases and Dialogues
Practice typical kitchen conversations about shopping, recipes, and kitchen tasks. For example:
- Wat moet ik vandaag kopen voor het avondeten? (What must I buy today for dinner?)
- Kun jij controleren of we nog bloem hebben? (Can you check if we still have flour?)
- Wie moet de groenten snijden? (Who has to cut the vegetables?)
Useful Grammar: Verb Conjugations and Sentence Structures
This lesson provides conjugation tables for the modal verbs in the present tense, helping you form sentences like:
- Ik moet eerst de bloem wegen voor het recept.
- Je kunt het deeg mengen totdat het soepel is.
- Wij mogen de oven gebruiken om de cake te bakken.
- Jij moet het deeg omdraaien na tien minuten bakken.
Differences Between English and Dutch Modal Verbs
Modal verbs like moeten, kunnen, and mogen closely resemble their English equivalents but are used with Dutch sentence structure. For example, moeten expresses obligation similar to “must” or “have to.” Unlike English, Dutch verbs typically remain in the infinitive at the end of the sentence when combining modal verbs: Je moet het deeg omdraaien translates literally as “You must the dough turn over.”
Here are useful expressions:
- Moeten: Je moet het deeg omdraaien. (You must turn the dough over.)
- Kunnen: Kun je de boter snijden? (Can you cut the butter?)
- Mogen: Mag ik zout toevoegen? (May I add salt?)
These lessons would not be possible without our amazing partners🙏
