Woordenschat (1) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de opgegeven woorden in twee categorieën: ingrediënten die tijdens het koken worden gebruikt en handelingen die te maken hebben met keukentaken.
Składniki do gotowania
Czynności i obowiązki w kuchni
Ćwiczenie 4: Gespreksoefening
Instrukcja:
- Leg elke stap uit van het bakken van pannenkoeken. (Leg elk stadium van het pannenkoeken bakken uit.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Należy rozpuścić masło. Het is noodzakelijk om de boter te koken. |
Musimy dodać masło i cukier. We moeten de boter en de suiker toevoegen. |
Musisz dodać olej i masło do mieszanki. Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen. |
Musisz wymieszać jajka, mleko i sól. Je moet de eieren, de melk en het zout mengen. |
Usmaż naleśniki na patelni. Bak de pannenkoeken in de pan. |
Zjedz naleśniki, smacznego! Eet de pannenkoeken, smakelijk eten! |
... |
Oefening 5: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 6: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Codziennie ___ obiad dla mojej rodziny.
(Ik ___ elke dag het avondeten voor mijn familie.)2. Dziś musisz ___ z warzyw sezonowych.
(Vandaag moet je ___ met seizoensgroenten.)3. Ja często ___ z moimi przyjaciółmi w weekendy.
(Ik ___ vaak met mijn vrienden in het weekend.)4. Wasza mama ___ smaczne dania na spotkania rodzinne.
(Jullie moeder ___ lekkere gerechten voor familiebijeenkomsten.)Oefening 7: Koken voor een familiediner
Instructie:
Werkwoordschema's
Iść - Gaan
Teraźniejszy
- ja idę
- ty idziesz
- on/ona/ono idzie
- my idziemy
- wy idziecie
- oni/one idą
Musieć - Moeten
Teraźniejszy
- ja muszę
- ty musisz
- on/ona/ono musi
- my musimy
- wy musicie
- oni/one muszą
Gotować - Koken
Teraźniejszy
- ja gotuję
- ty gotujesz
- on/ona/ono gotuje
- my gotujemy
- wy gotujecie
- oni/one gotują
Przygotowywać - Maken
Teraźniejszy
- ja przygotowuję
- ty przygotowujesz
- on/ona/ono przygotowuje
- my przygotowujemy
- wy przygotowujecie
- oni/one przygotowują
Pomagać - Helpen
Teraźniejszy
- ja pomagam
- ty pomagasz
- on/ona/ono pomaga
- my pomagamy
- wy pomagacie
- oni/one pomagają
Jeść - Eten
Teraźniejszy
- ja jem
- ty jesz
- on/ona/ono je
- my jemy
- wy jecie
- oni/one jedzą
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.