Italiaans A1 module 4: Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)
Dit is leermodule 4 van 6 van ons Italiaanse A1-curriculum. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.
Leerdoelen:
- Beschrijf wat je in je omgeving ziet.
- Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen.
- Beschrijf het uiterlijk van mensen en dingen.
Grammatica
A1.23.1: La concordanza degli aggettivi (de overeenstemming van bijvoeglijke naamwoorden)
A1.24.1: Uso di “piacere” (Gebruik van “piacere”)
A1.25.1: Il passato prossimo con essere (De passato prossimo met essere)
A1.25.2: Il passato prossimo con avere (De passato prossimo met avere)
A1.26.1: Gli aggettivi comparativi: "Più + aggettivo + di," ... (De vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden: "Più + aggettivo + di," ...)
A1.27.1: Gli aggettivi dimostrativi: Questo, quello (De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: Questo, quello)
A1.28.1: Il superlativo relativo: il più, il meno, i più, ... (De relatieve overtreffende trap: il più, il meno, i più, ...)
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Carattere e personalità (Karakter en persoonlijkheid)
Niveau: A1
Hoofdstuk: Carattere e personalità (Karakter en persoonlijkheid)
Niveau: A1
A1.29.1: I participi passati come aggettivi (Voltooide deelwoorden als bijvoeglijke naamwoorden)
Type:
Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Stati e sensazioni fisiche (Fysieke toestanden en sensaties)
Niveau: A1
Hoofdstuk: Stati e sensazioni fisiche (Fysieke toestanden en sensaties)
Niveau: A1