A1.25: Emoties en gevoelens

Emozioni e sentimenti

Leer hoe je emoties en gevoelens uitdrukt in het Italiaans met de passato prossimo, gebruik makend van 'essere' en 'avere'. Oefen praktische dialogen en vergroot je woordenschat met positieve en negatieve emoties.

Woordenschat (12)

 Tranquillo: rustig (Italian)

Tranquillo

Show

Rustig Show

 Nervoso: nerveus (Italian)

Nervoso

Show

Nerveus Show

 Annoiato: verveeld (Italian)

Annoiato

Show

Verveeld Show

 Felice: gelukkig (Italian)

Felice

Show

Gelukkig Show

 Triste: verdrietig (Italian)

Triste

Show

Verdrietig Show

 Innamorato: verliefd (Italian)

Innamorato

Show

Verliefd Show

 Arrabbiato: boos (Italian)

Arrabbiato

Show

Boos Show

 Sorpreso: verrast (Italian)

Sorpreso

Show

Verrast Show

 Spaventato: bang (Italian)

Spaventato

Show

Bang Show

 Sentire (voelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Sentire

Show

Voelen Show

 Piangere (huilen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Piangere

Show

Huilen Show

 Ridere (lachen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ridere

Show

Lachen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
nervoso. | sono stato | Sono arrivato | tardi e | un po'
Sono arrivato tardi e sono stato un po' nervoso.
(Ik ben laat aangekomen en ik was een beetje nerveus.)
2.
Io sono | Hai sentito | felice oggi! | la musica?
Hai sentito la musica? Io sono felice oggi!
(Heb je de muziek gehoord? Ik ben vandaag blij!)
3.
ieri sera | contenti. | stati molto | e siamo | Siamo usciti
Siamo usciti ieri sera e siamo stati molto contenti.
(We zijn gisteravond uitgegaan en we waren erg tevreden.)
4.
pianto un | Lei è | dal regalo | e ha | po'. | stata sorpresa
Lei è stata sorpresa dal regalo e ha pianto un po'.
(Zij was verrast door het cadeau en ze huilde een beetje.)
5.
con Marco? | Lui è | Avete parlato | qualcosa. | arrabbiato per
Avete parlato con Marco? Lui è arrabbiato per qualcosa.
(Hebben jullie met Marco gesproken? Hij is ergens boos over.)
6.
italiana. | una torta | e mi | Ho fatto | sono innamorato | della cucina
Ho fatto una torta e mi sono innamorato della cucina italiana.
(Ik heb een cake gemaakt en ik ben verliefd geworden op de Italiaanse keuken.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Sono arrivato a casa molto felice. (Ik kwam thuis heel gelukkig.)
Hai sentito un rumore che ti ha spaventato? (Heb je een geluid gehoord dat je bang heeft gemaakt?)
Siamo usciti insieme per ridere un po'. (We zijn samen uitgegaan om een beetje te lachen.)
Lei è stata triste perché ha perso il treno. (Zij was verdrietig omdat ze de trein heeft gemist.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Koppel elk woord aan de juiste categorie op basis van het type emotie dat het uitdrukt.

Emozioni positive

Emozioni negative

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Triste


Verdrietig

2

Sentire


Voelen

3

Felice


Gelukkig

4

Tranquillo


Rustig

5

Ridere


Lachen

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Wat is de emotie in elke afbeelding? (Wat is de emotie in elke afbeelding?)
  2. Vraag aan de persoon naast je hoe ze zich voelen. (Vraag aan de persoon naast je hoe hij of zij zich voelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il ragazzo nella prima foto è felice.

De jongen op de eerste foto is blij.

La ragazza si sente stanca.

Het meisje voelt zich moe.

Lei è molto arrabbiata.

Zij is erg boos.

Come ti senti?

Hoe voel je je?

Sono calmo e felice.

Ik ben rustig en gelukkig.

Sono un po' stanco.

Ik ben een beetje moe.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ieri __________ una notizia molto interessante.

(Gisteren __________ een heel interessant nieuwtje gehoord.)

2. Dopo la riunione, __________ con i colleghi per una battuta divertente.

(Na de vergadering __________ met de collega’s gelachen om een grappige grap.)

3. __________ di casa presto stamattina?

(__________ vanmorgen vroeg het huis uitgegaan?)

4. Loro __________ in ufficio puntuali e tranquilli.

(Zij __________ op kantoor op tijd en rustig aangekomen.)

Oefening 8: Een middag met vrienden

Instructie:

Ieri pomeriggio, io e i miei amici (Uscire - Passato prossimo con essere) dal lavoro un po' nervosi per un progetto difficile. Quando (Arrivare - Passato prossimo con essere) al parco, (Sentire - Passato prossimo con avere) una musica allegra che ci ha subito fatto (Ridere - Infinito) . Loro (Ridere - Passato prossimo con avere) tanto con me mentre ricordavamo vecchie storie divertenti. La mia amica Lucia (Arrivare - Passato prossimo con essere) in ritardo, ma quando ha visto il gruppo, subito (Parlare - Passato prossimo con avere) con tutti con entusiasmo. Alla fine, tutti noi (Essere - Passato prossimo con essere) più felici e tranquilli, pronti ad affrontare una nuova settimana insieme.


Gistermiddag gingen mijn vrienden en ik naar buiten van het werk een beetje nerveus van een moeilijk project. Toen we bij het park aankwamen , hoorde ik vrolijke muziek die ons meteen deed lachen . Zij lachten veel met mij terwijl we oude grappige verhalen herinnerden. Mijn vriendin Lucia kwam te laat, maar toen ze de groep zag, sprak ze meteen enthousiast met iedereen. Uiteindelijk waren we allemaal gelukkiger en rustiger, klaar om samen aan een nieuwe week te beginnen.

Werkwoordschema's

Uscire - Naar buiten gaan

Passato prossimo con essere

  • Io sono uscito/a
  • Tu sei uscito/a
  • Lui/lei è uscito/a
  • Noi siamo usciti/e
  • Voi siete usciti/e
  • Loro sono usciti/e

Arrivare - Aankomen

Passato prossimo con essere

  • Io sono arrivato/a
  • Tu sei arrivato/a
  • Lui/lei è arrivato/a
  • Noi siamo arrivati/e
  • Voi siete arrivati/e
  • Loro sono arrivati/e

Sentire - Horen

Passato prossimo con avere

  • Io ho sentito
  • Tu hai sentito
  • Lui/lei ha sentito
  • Noi abbiamo sentito
  • Voi avete sentito
  • Loro hanno sentito

Ridere - Lachen

Passato prossimo con avere

  • Io ho riso
  • Tu hai riso
  • Lui/lei ha riso
  • Noi abbiamo riso
  • Voi avete riso
  • Loro hanno riso

Parlare - Spreken

Passato prossimo con avere

  • Io ho parlato
  • Tu hai parlato
  • Lui/lei ha parlato
  • Noi abbiamo parlato
  • Voi avete parlato
  • Loro hanno parlato

Essere - Zijn

Passato prossimo con essere

  • Io sono stato/a
  • Tu sei stato/a
  • Lui/lei è stato/a
  • Noi siamo stati/e
  • Voi siete stati/e
  • Loro sono stati/e

Oefening 9: Il passato prossimo con essere

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De passato prossimo met essere

Toon vertaling Toon antwoorden

siamo usciti, siamo arrivati, sono arrivati, è arrivata, è andata, è andato, sei uscito, sono partiti

1. Andare:
Lui ... al mercato.
(Hij is naar de markt gegaan.)
2. Uscire:
Noi ... insieme ieri sera.
(We zijn gisterenavond samen uitgegaan.)
3. Andare:
Lei ... a casa dopo la lezione.
(Zij is na de les naar huis gegaan.)
4. Arrivare:
Lei ... molto presto.
(Ze is erg vroeg aangekomen.)
5. Arrivare:
Loro ... molto tardi al lavoro.
(Zij zijn erg laat op het werk aangekomen.)
6. Arrivare:
Noi ... in orario per l'appuntamento.
(Wij zijn op tijd aangekomen voor de afspraak.)
7. Uscire:
Tu ... dal lavoro.
(Je bent uit je werk gekomen.)
8. Partire:
Loro ... alle 6 per andare al mare.
(Ze zijn om 6 uur vertrokken om naar zee te gaan.)

Oefening 10: Il passato prossimo con avere

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De passato prossimo met avere

Toon vertaling Toon antwoorden

hai sentito, ho fatto, abbiamo mangiato, avete parlato, ha parlato, ha compiuto, ha cucinato, abbiamo sentito

1. Fare:
Io ... in pane in casa.
(Ik heb het brood thuis gemaakt.)
2. Parlare:
Lui ... tutta la notte.
(Hij heeft de hele nacht tegen hem gepraat.)
3. Sentire:
Noi ... delle emozioni forti.
(Wij hebben sterke emoties gevoeld.)
4. Compiere:
Lei ... 20 anni.
(Ze is 20 jaar geworden.)
5. Mangiare:
Noi ... poco.
(Wij hebben weinig gegeten.)
6. Sentire:
Tu ... quel rumore strano?
(Heb jij dat vreemde geluid gehoord?)
7. Parlare:
Voi ... per ore ieri sera.
(Jullie hebben gisteravond uren gesproken.)
8. Cucinare:
Lui ... con le spezie.
(Hij heeft gekookt met de kruiden.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.25.1 Grammatica

Il passato prossimo con essere

De passato prossimo met essere


A1.25.2 Grammatica

Il passato prossimo con avere

De passato prossimo met avere


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Ridere lachen

Passato prossimo

Italiaans Nederlands
(io) ho riso Ik heb gelachen
(tu) hai riso jij hebt gelachen
(lui/lei) ha riso hij/zij heeft gelachen
(noi) abbiamo riso wij hebben gelachen
(voi) avete riso jullie hebben gelachen
(loro) hanno riso zij hebben gelachen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Sentire voelen

Passato prossimo

Italiaans Nederlands
(io) ho sentito ik heb gevoeld
(tu) hai sentito jij hebt gevoeld
(lui/lei) ha sentito hij/zij heeft gevoeld
(noi) abbiamo sentito wij hebben gevoeld
(voi) avete sentito jullie hebben gevoeld
(loro) hanno sentito zij hebben gevoeld

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Emoties en gevoelens in het Italiaans: een praktische introductie

Deze les richt zich op het leren uitdrukken van emoties en gevoelens in het Italiaans, waarbij je ook inzicht krijgt in het gebruik van de passato prossimo met zowel het hulpwerkwoord essere als avere. Het is essentieel om emoties correct te beschrijven om natuurlijke en vloeiende gesprekken te voeren.

Belangrijkste leerpunten & voorbeelden

  • Passato prossimo met essere: Wordt gebruikt met werkwoorden die bewegingen of toestandsveranderingen aangeven, bijvoorbeeld sono arrivato tardi (ik ben te laat gekomen) en è stata sorpresa (ze was verrast).
  • Passato prossimo met avere: Wordt toegepast bij acties die direct het object beïnvloeden, zoals ho fatto una torta (ik heb een taart gemaakt) en ho sentito la musica (ik heb de muziek gehoord).
  • Woordenlijst met emoties: Positieve emoties zoals felice (gelukkig), innamorato (verliefd), tranquillo (rustig) worden afgewisseld met negatieve emoties als arrabbiato (boos), triste (verdrietig) en annoiato (verveeld).

Praktische dialogen en oefeningen

Je oefent met verschillende dialogen, zoals het bespreken van hoe je je voelde na een vergadering of het praten over de emoties na het zien van een film. Ook leer je hoe je het verleden kunt beschrijven met zinnen zoals sono stato un po' nervoso (ik was een beetje nerveus) en siamo stati soddisfatti (we waren tevreden).

Grammaticale aandachtspunten voor Nederlandstaligen

In het Italiaans gebruiken veel werkwoorden het hulpwerkwoord essere in de passato prossimo, vooral bij beweging en verandering van toestand. Dit verschilt van het Nederlands, waar je meestal alleen zijn en hebben gebruikt zonder zulke strikte regels. Er is ook een geslacht- en getalovereenkomst in de voltooid deelwoorden bij gebruik van essere, bijvoorbeeld sono arrivata (vrouwelijk) versus sono arrivato (mannelijk), wat uniek is in vergelijking met het Nederlands. Enkele nuttige woorden zijn sentirsi (zich voelen), essere felice (gelukkig zijn) en avere paura (bang zijn), die je helpen emoties uit te drukken in alledaagse situaties.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏