In deze les oefen je gesprekken over persoonlijke en professionele situaties, met focus op woorden als woonplaats, beschikbaarheid en verhuizen. Je leert belangrijke werkgerelateerde uitdrukkingen en dagelijkse vervoerswoorden.
luisteren en lezen
Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.
Woordenschat (14) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Gespreksoefening
Instructie:
- Beschrijf met behulp van de afbeeldingen je huidige persoonlijke situatie. (Beschrijf je huidige persoonlijke situatie met behulp van de afbeeldingen.)
- Bereid een korte toespraak voor met alle voorgaande informatie. (Bereid een korte uiteenzetting voor met alle vorige informatie.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Ik woon samen met mijn partner en we hebben twee kinderen. |
Ik ben alleenstaand, maar ik deel een appartement met mijn zus. |
Ik ben flexibel en kan indien nodig meteen beginnen. |
Ik ben beschikbaar om volgende week maandag te starten met werken. |
Ik kan mijn auto gebruiken om naar mijn werk te gaan. |
Ik kan naar mijn werk lopen omdat ik in de buurt woon. |
... |
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik woon sinds kort in Nederland en ik __ me goed aan de nieuwe situatie aan.
2. Mijn partner en ik __ volgende maand naar Amsterdam voor mijn werk.
3. Ik __ beschikbaar vanaf 1 juni voor een nieuwe baan in de tandheelkunde.
4. In mijn vorige baan __ ik vaak nieuwe projecten om mijn carrière te verbeteren.
Oefening 4: Een nieuwe baan en verhuizing
Instructie:
Werkwoordschema's
Zijn - Zijn
Tegenwoordige tijd
- ik ben
- jij bent
- hij/zij/het is
- wij zijn
- jullie zijn
- zij zijn
Wonen - Wonen
Tegenwoordige tijd
- ik woon
- jij woont
- hij/zij/het woont
- wij wonen
- jullie wonen
- zij wonen
Geven - Geven
Tegenwoordige tijd
- ik geef
- jij geeft
- hij/zij/het geeft
- wij geven
- jullie geven
- zij geven
Zoeken - Zoeken
Tegenwoordige tijd
- ik zoek
- jij zoekt
- hij/zij/het zoekt
- wij zoeken
- jullie zoeken
- zij zoeken
Bereiden - Bereiden
Tegenwoordige tijd
- ik bereid
- jij bereidt
- hij/zij/het bereidt
- wij bereiden
- jullie bereiden
- zij bereiden
Hebben - Hebben
Tegenwoordige tijd
- ik heb
- jij hebt
- hij/zij/het heeft
- wij hebben
- jullie hebben
- zij hebben
Integreren - Integreren
Tegenwoordige tijd
- ik integreer
- jij integreert
- hij/zij/het integreert
- wij integreren
- jullie integreren
- zij integreren
Voelen - Voelen
Tegenwoordige tijd
- ik voel
- jij voelt
- hij/zij/het voelt
- wij voelen
- jullie voelen
- zij voelen
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Overzicht van de les "Persoonlijke en professionele situaties"
In deze les leer je gesprekken voeren over persoonlijke informatie en professionele afspraken. De focus ligt op het beschrijven van je woonplaats, beschikbaarheid voor werk en dagelijkse reissituaties. De dialogen zijn kort en praktisch, passend bij het taalniveau A2.
Belangrijke thema's
- Persoonlijke introducties: Je leert jezelf voorstellen en vragen stellen over iemands woonplaats en situatie, zoals in het gesprek bij het koffiezetapparaat.
- Verhuizing en woonplaats: Bespreken waar je woont, hoe je reist naar je werk en veranderingen in je woon- of werksituatie.
- Beschikbaarheid en werkafspraken: Praten over wanneer je kunt beginnen met werken en over voorkeuren voor werktijden.
Woorden en uitdrukkingen om te onthouden
- Wonen: woorden verbonden aan je woonplaats, bijvoorbeeld "Ik woon in Amsterdam."
- Beschikbaarheid: uitdrukkingen rond beginnen met werken, zoals "Ik kan volgende week starten."
- Verhuisd: praten over verhuizingen, bijvoorbeeld "Ik ben net verhuisd naar Utrecht."
- Reizmiddelen: woorden als "tram", "trein" en "fiets" om te praten over woon-werkverkeer.
Werkwoordvervoegingen
In deze les komen regelmatig de tegenwoordige tijd van veelvoorkomende sterke en regelmatige werkwoorden voor, zoals zijn, zoeken, willen, gebruiken, vragen en zeggen. Err wordt geoefend met het invullen van deze correcte vervoegingen in context.
Korte verhaal als oefening
Een voorbeeldzin met gemarkeerde werkwoorden helpt je de vervoegingen te herkennen en te oefenen: "Ik ben net verhuisd naar een nieuwe stad en ik zoek een baan als tandarts." Dit verhaal richt zich op praktische situaties voor volwassenen die net ergens anders gaan wonen en een baan zoeken.
Verschillen met Nederlands als instructietaal
Aangezien de instructietaal Nederlands is en ook de te leren taal, komen verschillen in woordenschat en grammatica minder voor. De nadruk ligt hier vooral op het toepassen en uitbreiden van reeds bekende vaardigheden, zoals het correct vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd en het vlot voeren van eenvoudige gesprekken.
Enkele handige zinnen om te gebruiken in gesprekken zijn bijvoorbeeld:
- "Hoe laat kun je beginnen?"
- "Ik werk het liefst in de ochtend."
- "Ik woon dichtbij het kantoor."
- "Ik reis met de trein vanuit Den Haag."
Deze uitingen zijn functioneel in zowel persoonlijke als professionele contexten en zijn geschikt voor dagelijkse situaties.