A1.14: Kalenderdata en feestdagen

Daty i święta kalendarzowe

Leer in deze les belangrijke Poolse woorden voor kalendarium en feestdagen, zoals Boże Narodzenie (Kerstmis), Wielkanoc (Pasen), Dzień Matki (Moederdag) en datums als piątek (vrijdag), 25 grudnia (25 december). Ontdek ook praktische uitdrukkingen voor het bespreken van verjaardagen en nationale feestdagen in het Pools.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
Polsce? | Niepodległości | Święto | Kiedy | w | jest
Kiedy jest Święto Niepodległości w Polsce?
(Wanneer is de Onafhankelijkheidsdag in Polen?)
2.
lubi obchodzić | Boże Narodzenie | z rodziną. | Moja mama
Moja mama lubi obchodzić Boże Narodzenie z rodziną.
(Mijn moeder viert graag Kerstmis met familie.)
3.
pamiętasz? | Matki | Dzień | 26 | maja, | jest
Dzień Matki jest 26 maja, pamiętasz?
(Moederdag is op 26 mei, herinner je het?)
4.
jemy tradycyjne | mazurki. | Na Wielkanoc | jajka i
Na Wielkanoc jemy tradycyjne jajka i mazurki.
(Met Pasen eten we traditionele eieren en mazurka's.)
5.
długi weekend | Polsce jest | podczas majówki? | Czy w
Czy w Polsce jest długi weekend podczas majówki?
(Is er een lang weekend in Polen tijdens de meivakantie?)
6.
o polskich | uczymy się | świętach narodowych. | W szkole
W szkole uczymy się o polskich świętach narodowych.
(Op school leren we over Poolse nationale feestdagen.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Świętujemy Boże Narodzenie w Polsce 25 grudnia. (We vieren Kerstmis in Polen op 25 december.)
Moje urodziny są 10 czerwca. (Mijn verjaardag is op 10 juni.)
Dzień Matki obchodzimy w maju, zwykle w niedzielę. (Moederdag vieren we in mei, meestal op zondag.)
Sylwester to czas zabaw i fajerwerków. (Oudejaarsavond is een tijd van feesten en vuurwerk.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de gegeven woorden toe aan de juiste categorieën: kalenderdata of feestdagen.

Daty kalendarzowe

Święta

Ćwiczenie 4: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Noem de naam van de feestdag en de datum. (Noem de naam van de feestdag en de datum ervan.)
  2. Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je ze doorbrengen? (Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je het doorbrengen?)
  3. Welke dag is het vandaag? (Welke dag is het vandaag?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Boże Narodzenie jest dwudziestego piątego grudnia.

Kerstmis is op vijfentwintig december.

Wakacje letnie są w lipcu i sierpniu.

Zomervakantie is in juli en augustus.

Wielkanoc zawsze wypada innego dnia.

Pasen valt altijd op een andere datum.

Planuję świętować Boże Narodzenie z rodziną.

Ik ben van plan om kerst met mijn familie te vieren.

Zamierzam świętować Nowy Rok z przyjaciółmi.

Ik ga nieuwjaar vieren met mijn vrienden.

Dziś jest czternasty lutego 2025 roku.

Vandaag is het veertiende februari 2025.

...

Oefening 5: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 6: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Walentynki _ 14 lutego i to jest dzień zakochanych.

(Valentijnsdag _ op 14 februari en dat is de dag van de geliefden.)

2. W Polsce Boże Narodzenie _ 25 grudnia.

(In Polen _ we Kerstmis op 25 december.)

3. Latem temperatura zwykle _ bardzo wysoka.

(In de zomer _ de temperatuur meestal erg hoog.)

4. W poniedziałek my _ do pracy, a potem spotykamy się z przyjaciółmi.

(Op maandag _ wij naar het werk, en daarna ontmoeten we vrienden.)

Oefening 7: Data's en feestdagen op het werk en thuis

Instructie:

W pracy zawsze (Rozmawiać - Czas teraźniejszy) z kolegami o świętach. Na przykład, w kwietniu my (Świętować - Czas teraźniejszy) Wielkanoc. Mój szef zawsze (Przynosić - Czas teraźniejszy) pyszne ciasto na ten dzień. W domu moja rodzina (Planować - Czas teraźniejszy) wspólne spotkania i przygotowuje tradycyjne potrawy. Ja też (Kupować - Czas teraźniejszy) prezenty dla bliskich. Czasami ja i moja żona (Chodzić - Czas teraźniejszy) na spacery w weekendy, kiedy jest ładna pogoda i świeci słońce. W maju będzie Dzień Matki i zawsze wtedy (Dzwonić - Czas teraźniejszy) do mojej mamy, aby złożyć życzenia.


Op het werk praat ik altijd met collega's over feestdagen. Bijvoorbeeld, in april vieren wij Pasen. Mijn baas brengt altijd een lekkere taart mee op die dag. Thuis plant mijn familie gezamenlijke bijeenkomsten en bereidt traditionele gerechten. Ik koop ook cadeaus voor dierbaren. Soms maken mijn vrouw en ik wandelingen in het weekend, wanneer het mooi weer is en de zon schijnt. In mei is het Moederdag en dan bel ik altijd mijn moeder om haar gelukwensen over te brengen.

Werkwoordschema's

Rozmawiać - Praten

Czas teraźniejszy

  • ja rozmawiam
  • ty rozmawiasz
  • on/ona/ono rozmawia
  • my rozmawiamy
  • wy rozmawiacie
  • oni/one rozmawiają

Świętować - Vieren

Czas teraźniejszy

  • ja świętuję
  • ty świętujesz
  • on/ona/ono świętuje
  • my świętujemy
  • wy świętujecie
  • oni/one świętują

Przynosić - Brengen

Czas teraźniejszy

  • ja przynoszę
  • ty przynosisz
  • on/ona/ono przynosi
  • my przynosimy
  • wy przynosicie
  • oni/one przynoszą

Planować - Plannen

Czas teraźniejszy

  • ja planuję
  • ty planujesz
  • on/ona/ono planuje
  • my planujemy
  • wy planujecie
  • oni/one planują

Kupować - Kopen

Czas teraźniejszy

  • ja kupuję
  • ty kupujesz
  • on/ona/ono kupuje
  • my kupujemy
  • wy kupujecie
  • oni/one kupują

Chodzić - Lopen

Czas teraźniejszy

  • ja chodzę
  • ty chodzisz
  • on/ona/ono chodzi
  • my chodzimy
  • wy chodzicie
  • oni/one chodzą

Dzwonić - Bellen

Czas teraźniejszy

  • ja dzwonię
  • ty dzwonisz
  • on/ona/ono dzwoni
  • my dzwonimy
  • wy dzwonicie
  • oni/one dzwonią

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Kalenderdata en feestdagen in het Pools

In deze les leer je over belangrijke datums en feestdagen in Polen, zodat je gesprekken over tijdsaanduidingen en vieringen zelfverzekerd kunt voeren. De focus ligt op het benoemen van specifieke data, zoals verjaardagen en nationale feestdagen, en op het gebruiken van relevante woorden en uitdrukkingen die horen bij kalenderdata en feestdagen.

Belangrijke Nederlandse kenmerken vergeleken met Pools

In het Pools worden data vaak genoemd met een andere woordvolgorde en specifieke naamvallen, bijvoorbeeld "Dzień Matki jest 26 maja" (Moederdag is 26 mei), waar maja een verbogen vorm van de maandnaam is. In het Nederlands is de structuur meestal eenvoudiger en gebruiken we voorzetsels zoals "op" voor datums.

Een woord dat je vaak tegenkomt is dzień (dag), vergelijkbaar met het Nederlandse woord "dag". Ook de maanden hebben vergelijkbare namen, maar let op de verbuigingen in het Pools, zoals styczeń (januari) wordt stycznia in een genitief context.

Voorbeelden van sleutelwoorden en uitdrukkingen

  • Datums: styczeń (januari), piątek (vrijdag), dzień (dag), rok (jaar), miesiąc (maand)
  • Feestdagen: Boże Narodzenie (Kerstmis), Wielkanoc (Pasen), Nowy Rok (Nieuwjaar)
  • Typische uitdrukkingen: "Świętujemy Boże Narodzenie w Polsce 25 grudnia." (We vieren Kerstmis in Polen op 25 december.)
  • Vocabulaire voor verjaardagen en planning: urodziny (verjaardag), planować (plannen), kupować (kopen)

Praktische zinnen om te oefenen

Je leert ook dialogen zoals:

  • "Kiedy masz urodziny?" - "Mam urodziny dwudziestego maja." (Wanneer ben je jarig? - Ik ben jarig op 20 mei.)
  • "Co robisz na Boże Narodzenie?" - "Spotykam się z rodziną dwudziestego czwartego grudnia." (Wat doe je met Kerstmis? - Ik ontmoet mijn familie op 24 december.)

Belangrijke werkwoorden in tegenwoordige tijd

De les bevat werkwoorden die vaak gebruikt worden bij het praten over feesten en data, zoals:

  • rozmawiać (praten)
  • świętować (vieren)
  • przynosić (meebrengen)
  • planować (plannen)
  • kupować (kopen)
  • chodzić (lopen/gaan)
  • dzwonić (bellen)

Deze werkwoorden komen in hoofdstukken aan bod met vervoegingen zoals ja świętuję (ik vier) en ty planujesz (jij plant).

Verschillen en handige uitdrukkingen tussen het Pools en Nederlands

In het Pools worden datums meestal gezegd met de dag vóór de maand, bijvoorbeeld 25 grudnia voor 25 december. In het Nederlands zeggen we ook "25 december" maar waarbij de maand niet wordt verbogen. Daarbij gebruikt het Pools vaak de genitiefvorm van de maandnaam na het cijfer, wat in het Nederlands niet voorkomt.

Enkele handige Poolse zinnen om mee te oefenen zijn:

  • Kiedy jest Święto Niepodległości w Polsce? - Wanneer is Onafhankelijkheidsdag in Polen?
  • Moja mama lubi obchodzić Boże Narodzenie z rodziną. - Mijn moeder viert graag Kerstmis met familie.
  • Dzień Matki jest 26 maja, pamiętasz? - Moederdag is op 26 mei, weet je dat nog?

Door deze woorden en zinnen te oefenen, raak je vertrouwd met het uitdrukken van kalenderdata en het bespreken van feestdagen in alledaagse situaties.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏