A1.5: Familie

Rodzina

Leer hoe je in het Pools over je familie praat met woorden als mama, tata, brat en siostra. Ontdek ook handige zinnen zoals "Mam siostrę i brata" en "Moja mama pracuje jako nauczycielka" om dagelijkse gesprekken te voeren.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (16)

 Rodzina: familie (Pools)

Rodzina

Show

Familie Show

 Mama: mama (Pools)

Mama

Show

Mama Show

 Tata: vader (Pools)

Tata

Show

Vader Show

 Brat: broer (Pools)

Brat

Show

Broer Show

 Siostra: zus (Pools)

Siostra

Show

Zus Show

 Syn: Zoon (Pools)

Syn

Show

Zoon Show

 Córka: dochter (Pools)

Córka

Show

Dochter Show

 Dziecko: het kind (Pools)

Dziecko

Show

Het kind Show

 Rodzice: de ouders (Pools)

Rodzice

Show

De ouders Show

 Dziadkowie: de grootouders (Pools)

Dziadkowie

Show

De grootouders Show

 Babcia: oma (Pools)

Babcia

Show

Oma Show

 Dziadek: opa (Pools)

Dziadek

Show

Opa Show

 Wolny/a: Alleenstaand (Pools)

Wolny/a

Show

Alleenstaand Show

 Żonaty/Mężatka: Getrouwd (Pools)

Żonaty/Mężatka

Show

Getrouwd Show

 Stan cywilny : Burgerlijke staat (Pools)

Stan cywilny

Show

Burgerlijke staat Show

 Mieć (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Mieć

Show

Hebben Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
masz | braci | Ile | sióstr? | i
Ile masz braci i sióstr?
(Hoeveel broers en zussen heb je?)
2.
i | żonaci. | tata | Moja | mama | są
Moja mama i tata są żonaci.
(Mijn moeder en vader zijn getrouwd.)
3.
mieszka | Dziadek | nas. | blisko
Dziadek mieszka blisko nas.
(Opa woont vlakbij ons.)
4.
babcia | lubi | gotować? | twoja | Czy
Czy twoja babcia lubi gotować?
(Houdt je oma van koken?)
5.
jedną | synów. | córkę | dwóch | i | Mam
Mam jedną córkę i dwóch synów.
(Ik heb één dochter en twee zonen.)
6.
żonaci? | są | czy | Twoi | wolni | rodzice
Twoi rodzice są wolni czy żonaci?
(Zijn jouw ouders vrijgezel of getrouwd?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Moja babcia często gotuje obiad, bo uwielbia kuchnię domową. (Mijn oma kookt vaak het avondeten, omdat ze van huisgemaakte keuken houdt.)
Mój brat ma dwadzieścia lat i studiuje na uniwersytecie. (Mijn broer is twintig jaar oud en studieert aan de universiteit.)
Twoja mama pracuje? Jest nauczycielką w szkole. (Werkt jouw moeder? Ze is lerares op een school.)
Nasza rodzina ma dwoje dzieci, syna i córkę. (Onze familie heeft twee kinderen, een zoon en een dochter.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de onderstaande woorden toe aan de juiste categorieën: oudere familieleden en jongere familieleden.

Starszy członkowie rodziny

Młodszy członkowie rodziny

Ćwiczenie 4: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Opisz wskazane relacje między członkami rodziny. (Beschrijf de aangegeven relaties tussen de familieleden.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Juliette jest żoną Marka.

Juliette is de vrouw van Mark.

Alexis i Louise są dziadkami Anny.

Alexis en Louise zijn de grootouders van Anna.

Marco jest synem Birgit i Stephana.

Marco is de zoon van Birgit en Stephan.

Chłopiec i dziewczyna są rodzeństwem.

De jongen en het meisje zijn broer en zus.

Caitlin jest matką dwóch dziewczynek.

Caitlin is de moeder van twee meisjes.

Dziewczyna ma dwóch braci.

Het meisje heeft twee broers.

...

Oefening 5: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 6: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ___ dwie siostry i jednego brata.

(___ twee zussen en één broer.)

2. Nie ___ dzieci, ale mam psa.

(Ik ___ geen kinderen, maar ik heb een hond.)

3. Czy ___ brata lub siostrę?

(___ jij een broer of zus?)

4. Moi rodzice ___ troje dzieci.

(Mijn ouders ___ drie kinderen.)

Oefening 7: Mijn familie

Instructie:

Cześć! Ja (Mieć - Presens) dużą rodzinę. Moja mama i tato (Pracować - Presens) w mieście. Mam dwie siostry i jednego brata. Moja siostra (Być - Presens) wolna, a brat (Być - Presens) żonaty. Mój dziadek i babcia (Mieszkać - Presens) blisko nas. W każdą niedzielę my (Spotykać się - Presens) się u nich i jemy obiad razem. Lubię spędzać czas z rodziną i rozmawiać o naszym dniu.


Hallo! Ik heb een grote familie. Mijn moeder en vader werken in de stad. Ik heb twee zussen en één broer. Mijn zus is vrijgezel en mijn broer is getrouwd. Mijn opa en oma wonen dicht bij ons. Elke zondag ontmoeten wij elkaar bij hen en eten we samen lunch. Ik vind het leuk om tijd met mijn familie door te brengen en te praten over onze dag.

Werkwoordschema's

Mieć - Hebben

Presens

  • ja mam
  • ty masz
  • on/ona/ono ma
  • my mamy
  • wy macie
  • oni/one mają

Pracować - Werken

Presens

  • ja pracuję
  • ty pracujesz
  • on/ona/ono pracuje
  • my pracujemy
  • wy pracujecie
  • oni/one pracują

Być - Zijn

Presens

  • ja jestem
  • ty jesteś
  • on/ona/ono jest
  • my jesteśmy
  • wy jesteście
  • oni/one są

Mieszkać - Wonen

Presens

  • ja mieszkam
  • ty mieszkasz
  • on/ona/ono mieszka
  • my mieszkamy
  • wy mieszkacie
  • oni/one mieszkają

Spotykać się - Elkaar ontmoeten

Presens

  • ja spotykam się
  • ty spotykasz się
  • on/ona/ono spotyka się
  • my spotykamy się
  • wy spotykacie się
  • oni/one spotykają się

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Mieć hebben

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesintroductie: Familie in het Pools

Deze les richt zich op het leren van essentiële woorden en uitdrukkingen rondom het thema familie in het Pools. Het niveau is A1, geschikt voor beginners die basiswoordenschat en zinnen willen beheersen om over hun gezin en familie te spreken.

Wat leer je in deze les?

  • Belangrijke familieleden benoemen, zoals mama, tata (vader), brat (broer), siostra (zus) en dziecko (kind).
  • Zinnen maken om te vertellen over familie, bijvoorbeeld „Mam siostrę i brata.” (Ik heb een zus en een broer.)
  • Veelgebruikte werkwoorden in de tegenwoordige tijd die met familie te maken hebben, zoals mieć (hebben), pracować (werken), mieszkać (wonen), spotykać się (afspreken) en rozmawiać (praten).
  • Dialogen oefenen waarmee je kunt voorstellen en vragen naar familierelaties, bijvoorbeeld bij ontmoetingen of telefoongesprekken.

Belangrijke woordclusters

Om de woordenschat beter te onthouden, worden familieleden in categorieën verdeeld:

  • Naaste familieleden: mama, tata, brat, siostra, dziecko
  • Andere familieleden: dziadek (opa), babcia (oma), wujek (oom)

Specifieke kenmerken van het Pools in vergelijking met het Nederlands

In het Pools is het gebruikelijk om de familierelaties te verbuigen afhankelijk van de grammaticale functie in de zin, wat in het Nederlands niet voorkomt. Bijvoorbeeld, brat kan veranderen in brata in de lijdende vorm. Ook zijn formele vragen en aanspreekvormen belangrijk, zoals het gebruik van czy om een ja/nee-vraag te beginnen, bijvoorbeeld „Czy masz dzieci?” (Heb jij kinderen?).

Enkele handige woorden en hun Nederlandse equivalenten:

  • Mama – moeder
  • Tata – vader
  • Brat – broer
  • Siostra – zus
  • Dziecko – kind
  • Dziadek – grootvader (opa)
  • Babcia – grootmoeder (oma)
  • Wujek – oom

Voorbeeldzinnen om te oefenen

  • „Mam dwie siostry i brata.” – Ik heb twee zussen en een broer.
  • „Moja mama pracuje jako nauczycielka.” – Mijn moeder werkt als lerares.
  • „Czy masz dzieci?” – Heb je kinderen?
  • „Opowiedz mi o swojej rodzinie.” – Vertel me over je familie.

Gebruik deze zinnen om zelf te oefenen en te kunnen communiceren over je eigen familie binnen alledaagse situaties.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏