Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Wijs de onderstaande woorden toe aan een van de twee categorieën: „Meetkundige vormen” of „Vormen van alledaagse voorwerpen”.
Kształty geometryczne
Formy codziennych przedmiotów
Ćwiczenie 4: Gespreksoefening
Instrukcja:
- Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze. (Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze.)
- Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, ... ? (Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, .... ?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Ten samochód jest mały i stary. Deze auto is klein en oud. |
Ten samochód jest większy i nowszy. Die auto is groter en nieuwer. |
Chłopcy noszą szersze spodnie. De jongens dragen bredere broeken. |
Jaki samochód preferujesz? Welke auto heb je liever? |
Wolę mniejsze, ale bardziej nowoczesne auto. Ik geef de voorkeur aan een kleinere maar modernere auto. |
Wolę stare samochody. Ik geef de voorkeur aan oude auto's. |
Ulica jest bardzo wąska. De straat is erg smal. |
... |
Oefening 5: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 6: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Lubię, gdy stół ___ kwadratowy.
(Ik houd ervan als de tafel ___ vierkant is.)2. Obraz na ścianie ___ piękny, okrągły kształt.
(De afbeelding aan de muur ___ een mooie, ronde vorm.)3. Moja przyjaciółka ___ proste linie na kartce.
(Mijn vriendin ___ rechte lijnen op het papier.)4. W pracy często ___ kształty i kolory przedmiotów.
(Op het werk ___ ik vaak vormen en kleuren van voorwerpen.)Oefening 7: Keuze van meubels voor het nieuwe appartement
Instructie:
Werkwoordschema's
Iść - Gaan
Czas teraźniejszy
- ja idę
- ty idziesz
- on/ona/ono idzie
- my idziemy
- wy idziecie
- oni/one idą
Chcieć - Willen
Czas teraźniejszy
- ja chcę
- ty chcesz
- on/ona/ono chce
- my chcemy
- wy chcecie
- oni/one chcą
Lubić - Houden van
Czas teraźniejszy
- ja lubię
- ty lubisz
- on/ona/ono lubi
- my lubimy
- wy lubicie
- oni/one lubią
Pokazywać - Tonen
Czas teraźniejszy
- ja pokazuję
- ty pokazujesz
- on/ona/ono pokazuje
- my pokazujemy
- wy pokazujecie
- oni/one pokazują
Wybierać - Kiezen
Czas teraźniejszy
- ja wybieram
- ty wybierasz
- on/ona/ono wybiera
- my wybieramy
- wy wybieracie
- oni/one wybierają
Pasować - Passen
Czas teraźniejszy
- ja pasuję
- ty pasujesz
- on/ona/ono pasuje
- my pasujemy
- wy pasujecie
- oni/one pasują
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.