Duitse grammatica: A1 beginner (oefeningen en audiolessen)

A1.1.1: Personalpronomen (persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Grüße und Abschiede (Groeten en afscheid)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.2.1: Das Alphabet (Het alfabet)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.2.2: Aussprache (uitspraak)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.1: Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ (Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.2: Was sind die vier Fälle? Warum brauchen wir sie? (Wat zijn de vier naamvallen? Waarom hebben we ze nodig?)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.3.3: Nomen und ihre Pluralformen (Zelfstandige naamwoorden en hun meervoudsvormen)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.4.1: Kardinalzahlen: Hundert, Tausend, Million (Kardinale: honderd, duizend, miljoen)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.4.2: Die Zahlen von 20 bis 99 (De getallen van 20 tot 99)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.5.1: Possessivartikel - Nominativ (bezittelijke voornaamwoorden - nominatief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Familie (Familie)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.5.2: Konjugation der regelmäßigen Verben im Indikativ (vervoeging van de regelmatige werkwoorden in de indicatief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Familie (Familie)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.6.1: Position des Verbs im Satz (positie van het werkwoord in de zin)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.7.1: Feminine Berufsbezeichnungen (Vrouwelijke beroepsaanduidingen)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Berufe und Studium (Beroepen en studies)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.7.2: Fragewörter: Wer, Was und Welcher/Welche/Welches (Vraagwoorden: wie, wat en welke)

Type: Vragen
Hoofdstuk: Berufe und Studium (Beroepen en studies)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.8.1: Nomen und Artikel - Akkusativ (Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden - lijdende vorm)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.8.2: Possessivartikel - Akkusativ (Bezittelijk voornaamwoord - lijdend voorwerp)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
Module 1 (A1): Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

A1.9.1: Präpositionen: Zeiten angeben (Voorzetsels: tijdsaanduidingen)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.9.2: Personalpronomen - Akkusativ (Persoonlijke voornaamwoorden - lijdend voorwerp)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.10.1: Tageszeiten als Adverbien (Tijdstippen als bijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Das Wetter (Het weer)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.10.2: Kein vs Nicht (Kein versus niet)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Das Wetter (Het weer)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.11.1: Ordinalzahlen (telwoorden)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Ordnungszahlen (Rangtelwoorden)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.12.1: Zukunft im Präsens (toekomst in de tegenwoordige tijd)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.13.1: Wie sagt man die Uhrzeit? (Hoe zegt men de tijd?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Uhrzeit und Uhr ablesen (Hoe laat is het? De klok lezen.)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.1: Nomen und Artikel - Dativ (Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden - datief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.2: Wie gibt man das Datum an? (Hoe geef je de datum aan?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.14.3: Personalpronomen - Dativ (Persoonlijke voornaamwoorden - datief)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
Module 2 (A1): Von Stunden zu Jahreszeiten (Van uren tot seizoenen)

A1.15.1: Konjunktionen (aber, denn, oder, weil, und) (voegwoorden (maar, want, of, omdat, en))

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Tägliches Essen (Dagelijks eten)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.15.2: Wiederholung Personalpronomen (Herhaling persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Tägliches Essen (Dagelijks eten)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.16.1: Reflexive Verben (Reflexieve werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.17.1: Trennbare Verben (Scheidingbare werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Kochen und Backen (Koken en bakken)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.18.1: Fragen stellen - Verbposition im Satz (vragen stellen - werkwoordpositie in de zin)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dinge fragen (Dingen vragen)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.19.1: Possessivartikel - Dativ (bezittelijke voornaamwoorden - datief)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Preise und Geld (Prijzen en geld)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.19.2: Mengenadverbien (hoeveelheidsbijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Preise und Geld (Prijzen en geld)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.20.1: Verben mit Stammveränderung (Werkwoorden met stamverandering)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Lebensmittel einkaufen (Boodschappen doen)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.21.1: Modalverben (modale werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.22.1: Die häufigsten unregelmäßigen Verben (De meest voorkomende onregelmatige werkwoorden)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Körperteile (Lichaamsdelen)
Module 3 (A1): Tag für Tag (Dag tot dag)

A1.23.1: Adjektive im Nominativ mit bestimmten & unbestimmten Artikeln (Adjectieven in de nominatief met bepaalde en onbepaalde lidwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Körperliche Merkmale (Fysiek en uiterlijk)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.1: Vorlieben und Abneigungen: Mir gefällt (nicht)... (Voorkeuren en afkeuren: Ik vind (niet) leuk...)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Farben (Kleuren)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.2: Gefallen oder Mögen? (Vallen of Leuk vinden?)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Farben (Kleuren)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.1: „Nicht, sehr, zu, ein bisschen“ mit Adjektiven und Verben (Niet, heel, te, een beetje met bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.26.1: Der Komparativ (De vergrotende trap)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.27.1: Das Demonstrativpronomen (dieser, diese, dieses) (Het aanwijzend voornaamwoord (deze, dit, deze))

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Formen und Gestalten (Vormen en figuren)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.28.1: Der Komparativ - unregelmäßige Adjektive (De vergelijkende trap - onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Charakter und Persönlichkeit (Karakter en persoonlijkheid)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.29.1: Negation mit "nicht" und "kein" in ganzen Sätzen (Negatie met "niet" en "geen" in volledige zinnen)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Körperliche Zustände und Empfindungen (Fysieke toestanden en sensaties)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.30.1: Modaladverbien (modale bijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Krankheit und Schmerz (Ziekte en pijn)
Module 4 (A1): Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

A1.31.1: "Es gibt" mit Akkusativ ("Es gibt" met accusatief)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Unser Haus (Ons huis)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.32.1: "Es gibt" vs "sein" ("Es gibt" versus "zijn")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Möbel (Meubilair)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.33.1: Ortspräpositionen mit Akkusativ und Dativ (Plaatsvoorzetsels met accusatief en datief)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Geschirr (Servies)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.34.1: Verschmelzung von Präposition und Artikel im Dativ (Samensmelting van voorzetsel en lidwoord in de datief)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.35.1: Konnektoren: weil, dann, auch, auch nicht (Koppelwoorden: omdat, dan, ook, ook niet)

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.36.1: DIe Verlaufsform im Präsens (De onvoltooid tegenwoordige tijd)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.37.1: Konditionalsätze Typ 0: Wenn … dann … (Voorwaardelijke zinnen type 0: Als ... dan ...)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
Module 5 (A1): Zu Hause (Thuis)

A1.38.1: Das Zustandspassiv im Deutschen (De toestandspassief in het Duits)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.38.2: Das Partizip II: Bildung und Verwendung (Het voltooid deelwoord: vorming en gebruik)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.38.3: Das Partizip II: Bildung und Verwendung - Vertiefung (Het voltooid deelwoord: vorming en gebruik - verdieping)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.39.1: Die meist gebrauchten Verben und ihre Partizip II - Form (De meest gebruikte werkwoorden en hun voltooid deelwoord)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.39.2: Das Perfekt: Bildung mit „sein“ und „haben“ (De voltooide tijd: vorming met „zijn” en „hebben”)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.40.1: Adverbien der Häufigkeit (Bijwoorden van frequentie)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Sport und Bewegung (Sport en beweging)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.41.1: Wichtige Zeitadverbien für den Alltag (Belangrijke tijdsbepalingen voor het dagelijks leven)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.42.1: Richtungspräpositionen mit Akkusativ: Bewegung von A nach B (Richtingsvoorzetsels met accusatief: Beweging van A naar B)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Transportmittel (Transport)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.43.1: Ortsangaben und Wegbeschreibungen: Rechts, Links, Geradeaus... (Plaatsaanduidingen en routebeschrijvingen: rechts, links, rechtdoor...)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Nach dem Weg fragen und ihn geben (Routebeschrijving vragen en geven)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.44.1: Der Imperativ (de imperatief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Freitagabend (Vrijdagavond uit)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

A1.45.1: Das Vorgangspassiv im Deutschen (De handelingpassief in het Duits)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Musik und Kunst (Muziek en kunst)
Module 6 (A1): Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)