Deze les behandelt de Akkusativ in het Duits, met focus op de verandering van lidwoorden bij mannelijk enkelvoud (bijv. der → den, ein → einen) en belangrijke woorden zoals Brief, Straße en Handy.
- Vraagwoorden in de accusatief: Wen? (voor personen), Was? (voor dingen, abstracte begrippen)
- Mannelijke zelfstandige naamwoorden veranderen hun lidwoord in de accusatief: der → den, ein → einen Voorbeeld: Ich habe den/einen Ball.
- Vrouwelijke, neutrale en meervoudsvormen blijven gelijk.
| Genus / Numerus (Geslacht / Getal) | Bestimmter Artikel (Bepaald lidwoord) | Unbestimmter Artikel (Onbepaalde lidwoord) | Beispiel (voorbeeld) |
|---|---|---|---|
| Maskulin (Maskulin) | den (de) | einen | Ich sehe den (einen) Brief. |
| Feminin (Vrouwelijk) | die (Geslacht / Getal) | eine | Ich sehe die (eine) Straße. |
| Neutrum (Neutrum) | das (Geslacht / Getal) | ein | Ich sehe das (ein) Handy. |
| Plural (meervoud) | die (Geslacht / Getal) | – (kein Artikel) | Ich sehe (die) Briefe/Straßen/Handys. |
Oefening 1: Nomen und Artikel - Akkusativ
Instructie: Vul het juiste woord in.
einen, die, eine, den, ein
1.
(Unbestimmt):
Wir geben dir ... Handy.
(We geven je een mobiele telefoon.)
2.
(Bestimmt):
Ich zähle ... Zahlen.
(Ik tel de cijfers.)
3.
(Unbestimmt):
Sie hat ... E-Mail-Adresse.
(Zij heeft een e-mailadres.)
4.
(Bestimmt):
Gibst du mir ... Telefonnummer?
(Geef je me het telefoonnummer?)
5.
(Bestimmt):
Du sprichst ... Sprache.
(Jij spreekt de taal.)
6.
(Bestimmt):
Du kennst ... Straße.
(Je kent de straat.)
7.
(Bestimmt):
Er hat ... Kontakt von mir.
(Hij heeft mijn contactgegevens.)
8.
(Unbestimmt):
Er sagt ... Satz.
(Hij zegt een zin.)
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich sehe ___ Brief von deinem Freund.
(Ik zie ___ brief van je vriend.)2. Kannst du ___ Adresse der Firma bitte wiederholen?
(Kun je ___ adres van het bedrijf alsjeblieft herhalen?)3. Ich habe ___ neuen Laptop gekauft.
(Ik heb ___ nieuwe laptop gekocht.)4. Sie besucht ___ Schwester in Berlin.
(Zij bezoekt ___ zus in Berlijn.)5. Wir suchen ___ neue Büro.
(Wij zoeken ___ nieuwe kantoor.)6. Ich rufe ___ Vater heute Abend an.
(Ik bel ___ vader vanavond.)
