Ontdek in deze les hoe je kleuren in het Duits benoemt en je voorkeuren uitdrukt met zinnen als 'Mir gefällt das rote Kleid' en 'Die gelben Schuhe gefallen ihm nicht'. Leer handige woorden zoals Grundfarben (Rot, Blau, Grün) en Farbtöne (Grau, Lila, Orange) en oefen met uitdrukkingen om je mening over kleding of voorwerpen te geven.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (12)

 Gefallen (bevallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Gefallen

Show

Bevallen Show

 Blau: blauw (Duits)

Blau

Show

Blauw Show

 Grün: groen (Duits)

Grün

Show

Groen Show

 Gelb: geel (Duits)

Gelb

Show

Geel Show

 Rot: rood (Duits)

Rot

Show

Rood Show

 Grau: grijs (Duits)

Grau

Show

Grijs Show

 Weiß: wit (Duits)

Weiß

Show

Wit Show

 Orange: oranje (Duits)

Orange

Show

Oranje Show

 Lila: paars (Duits)

Lila

Show

Paars Show

 Rosa: roze (Duits)

Rosa

Show

Roze Show

 Die Farbe: De kleur (Duits)

Die Farbe

Show

De kleur Show

 Mögen (mögen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Mögen

Show

Houden van Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
das rote | Kleid sehr | gut. | Mir gefällt
Mir gefällt das rote Kleid sehr gut.
(Ik vind de rode jurk heel mooi.)
2.
die grüne | besser? | Gefällt dir | Jacke oder | die blaue
Gefällt dir die blaue Jacke oder die grüne besser?
(Vind jij de blauwe jas of de groene mooier?)
3.
gefallen | nicht. | gelben | uns | Die | Schuhe
Die gelben Schuhe gefallen uns nicht.
(De gele schoenen bevallen ons niet.)
4.
das weiße | Ihm gefällt | gut. | Hemd sehr
Ihm gefällt das weiße Hemd sehr gut.
(Hij vindt het witte overhemd heel mooi.)
5.
die orange? | Tasche oder | Magst du | die lila
Magst du die lila Tasche oder die orange?
(Vind je de paarse tas of de oranje leuker?)
6.
so gut. | Uns gefällt | Hose nicht | die graue
Uns gefällt die graue Hose nicht so gut.
(Wij vinden de grijze broek niet zo mooi.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Mir gefällt das grüne Hemd, weil es frisch aussieht. (Ik vind het groene overhemd leuk, omdat het er fris uitziet.)
Dir gefallen die roten Schuhe für den Sommer sehr gut. (Jij vindt de rode schoenen voor de zomer erg mooi.)
Wir mögen die blaue Lampe im Wohnzimmer sehr gerne. (Wij houden erg van de blauwe lamp in de woonkamer.)
Ihm gefällt die gelbe Tasche nicht, sie ist zu groß. (Hij vindt de gele tas niet leuk, ze is te groot.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de volgende woorden toe aan categorieën die verschillende soorten kleuren beschrijven.

Grundfarben

Weitere Farben

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Gelb


Geel

2

Blau


Blauw

3

Weiß


Wit

4

Grün


Groen

5

Rosa


Roze

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Beschreiben Sie die Farben der Kleidung. (Beschrijf de kleuren van de kleding.)
  2. Beschreibe die Haarfarbe jeder Person. (Beschrijf de haarkleur van elke persoon.)
  3. Beschreibe dein eigenes Aussehen. (Beschrijf je eigen uiterlijk.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Die Schuhe sind weiß.

De schoenen zijn wit.

Sie hat braune Haare.

Zij heeft bruin haar.

Die Frau trägt einen gelben Anzug.

De vrouw draagt een gele jurk.

Sie hat blonde Haare.

Zij heeft blond haar.

Ich trage eine lila Bluse.

Ik draag een paarse blouse.

Alice trägt schwarze Stiefel.

Alice draagt zwarte laarzen.

Sie trägt eine Jeans.

Zij draagt een spijkerbroek.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Mir ___ das blaue T-Shirt sehr gut.

(Ik ___ het blauwe T-shirt heel leuk.)

2. Dir ___ die gelben Schuhe nicht.

(Jij ___ de gele schoenen niet leuk.)

3. Ihm ___ der grüne Hut, aber er mag die rote Hose nicht.

(Hij ___ de groene hoed leuk, maar hij houdt niet van de rode broek.)

4. Uns ___ diese lila Stühle sehr gut.

(Wij ___ deze paarse stoelen heel leuk.)

Oefening 8: Kleuren op kantoor

Instructie:

In meinem Büro (Mögen - Präsens) ich die Farbe Blau sehr. Mein Kollege Thomas (Mögen - Präsens) Orange, weil es freundlich wirkt. Heute (Kaufen - Präsens) wir zusammen neue Stifte. Mir (Gefallen - Präsens) der grüne Stift, aber dir (Gefallen - Präsens) die roten Stifte besser. Am Nachmittag (Mögen - Präsens) wir eine kurze Pause machen und über Farben sprechen.


Op mijn kantoor houd ik erg van de kleur blauw. Mijn collega Thomas houdt van oranje omdat het vriendelijk overkomt. Vandaag kopen we samen nieuwe pennen. Ik vind de groene pen mooi, maar jij vindt de rode pennen beter. In de middag willen we een korte pauze nemen en over kleuren spreken.

Werkwoordschema's

Mögen - Houden

Präsens

  • ich mag
  • du magst
  • er/sie/es mag
  • wir mögen
  • ihr mögt
  • sie/Sie mögen

Kaufen - Kopen

Präsens

  • ich kaufe
  • du kaufst
  • er/sie/es kauft
  • wir kaufen
  • ihr kauft
  • sie/Sie kaufen

Gefallen - Vinden

Präsens

  • es gefällt mir
  • es gefällt dir
  • es gefällt ihm/ihr/ihm
  • es gefällt uns
  • es gefällt euch
  • es gefällt ihnen/Ihnen

Oefening 9: Vorlieben und Abneigungen: Mir gefällt (nicht)...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Voorkeuren en afkeuren: Ik vind (niet) leuk...

Toon vertaling Toon antwoorden

Mir, Dir, Ihm, Euch, gefallen, Uns, Ihnen, Ihr, gefällt

1. Ihr:
... ... die lila Taschen.
(Jij vindt de paarse tassen leuk.)
2. Sie (Plural):
... ... die schwarze Lederjacke nicht.
(U vindt het zwarte leren jack niet leuk.)
3. Er:
... ... die modernen Schuhe.
(Hij houdt van de moderne schoenen.)
4. Sie (Singular):
... ... das schöne Kleid.
(Jij vindt de mooie jurk leuk.)
5. Wir:
... ... die gelben Röcke.
(Ik vind de gele rokken leuk.)
6. Du:
... ... die blauen Hemden.
(Je houdt van de blauwe hemden.)
7. Ich:
... ... deine neue Kleidung.
(Ik vind je nieuwe kleding leuk.)
8. Er:
... ... der rosa Hut.
(Hij vindt de roze hoed leuk.)

Oefening 10: Gefallen oder Mögen?

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Vallen of Leuk vinden?

Toon vertaling Toon antwoorden

gefallen, mag, gefällt, mögen

1.
Das neue weiße Sofa ... uns sehr.
(De nieuwe witte bank bevalt ons erg goed.)
2.
Gefallen dir die gelben Schuhe? – Nein, ich ... sie nicht.
(Vind je de gele schoenen leuk? – Nee, ik mag ze niet.)
3.
Ich ... die das lila Kleid.
(Ik vind die paarse jurk leuk.)
4.
Wir ... grüne Äpfel lieber als rote.
(Wij houden meer van groene appels dan van rode.)
5.
Die Farben Weiß und Grau ... ihnen – sie sind elegant.
(De kleuren wit en grijs bevallen hen – ze zijn elegant.)
6.
Magst du das grüne Fahrrad? – Nein, mir ... das schwarze besser.
(Vind je de groene fiets leuk? – Nee, ik vind de zwarte beter.)
7.
Die grauen Schuhe ... mir gut – ich nehme sie!
(De grijze schoenen bevallen me goed – ik neem ze!)
8.
Die Kinder ... buntes Eis am liebsten.
(De kinderen houden het meest van gekleurd ijs.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.24.2 Grammatik

Vorlieben und Abneigungen: Mir gefällt (nicht)...

Voorkeuren en afkeuren: Ik vind (niet) leuk...


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Mögen mogen

Präsens

Duits Nederlands
(ich) mag ik mag
(du) magst jij houdt van
(er/sie/es) mag hij/zij/het houdt van
(wir) mögen wij mogen
(ihr) mögt jullie mögen
(sie) mögen zij mogen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Kleuren en voorkeuren in het Duits

Deze les behandelt het gebruik van kleuren in het Duits en hoe je je voorkeuren en afkeuren uitdrukt met behulp van de werkwoorden mögen en gefallen. Je leert belangrijke kleuren namen en eenvoudige zinnen om iets leuk of niet leuk te vinden. Dit is ideaal voor beginners (A1) die de basis van kleuren en meningen willen begrijpen.

Belangrijke kleuren (Grundfarben en Farbtöne)

We onderscheiden in het Duits tussen Grundfarben (basis kleuren) en Farbtöne (tinten). Enkele voorbeelden:

  • Grundfarben: das Blau, das Gelb, das Rot, das Grün, das Weiß
  • Farbtöne: das Grau, das Lila, das Orange, das Rosa

Uitdrukken van voorkeur: mögen versus gefallen

In het Duits gebruik je mögen (houden van, leuk vinden) en gefallen (aanspreken, bevallen) om uit te drukken dat je iets wel of niet leuk vindt. Bijvoorbeeld:

  • Mir gefällt das rote Kleid sehr gut. (Ik vind de rode jurk erg mooi.)
  • Ich mag die gelben Schuhe. (Ik vind de gele schoenen leuk.)

Belangrijke zinsconstructies

Let op de structuur bij gefallen:

  • Het werkwoord wordt aangepast aan het onderwerp (kleur of kledingstuk) en de persoon die aangeeft wat hij/zij vindt.
  • Voorbeeld: Die gelben Schuhe gefallen ihm nicht so gut.

Met mögen vervoeg je het werkwoord direct naar de persoon:

  • Beispiel: Magst du die gelben Schuhe?

Praktische voorbeeldzinnen

Deze zinnen kun je gebruiken om kleuren en voorkeuren te bespreken:

  • Mir gefällt das grüne Hemd, weil es sehr bequem ist.
  • Magst du die gelben Schuhe? Sie sind schön und modern.
  • Das rote Kleid gefällt ihr nicht, weil die Farbe zu dunkel ist.
  • Uns gefallen die blauen Tassen für den Kaffee am Morgen.

Gebruik in alledaagse situaties

De les bevat dialogsituaties, zoals in een kledingwinkel of thuis, waar je kleurnamen combineert met meningen:

  • “Wie findest du das rote T-Shirt?” – “Das rote T-Shirt gefällt mir sehr gut.”
  • “Die graue Haarfarbe gefällt mir nicht.”

Opmerkingen over verschillen tussen Nederlands en Duits

In vergelijking met het Nederlands worden in het Duits kleuren als zelfstandige naamwoorden met lidwoorden geschreven: das Blau (het blauw) en das Rot (het rood). Daarnaast kunnen kleuren ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden, maar in deze les ligt de nadruk op zelfstandige naamwoorden.

Verder zijn de uitdrukkingen met gefallen wat lastiger omdat het werkwoord met het voorwerp overeenkomt en een speciale structuur heeft. Bijvoorbeeld: Das Hemd gefällt mir betekent letterlijk 'Het overhemd bevalt mij', terwijl dit in het Nederlands je zou vertalen als 'Ik vind het overhemd leuk'.

Handige woorden en uitdrukkingen:

  • gefallen: bevallen, leuk vinden (Let op: onderwerp is het ding)
  • mögen: houden van, leuk vinden (Let op: vervoegt naar de persoon)
  • Gefällt dir das Kleid? – Houd je van de jurk?
  • Mir gefällt das Hemd. – Ik vind het overhemd leuk.
  • Magst du die Farbe? – Vind je de kleur leuk?

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏