Leer de konjugatie van regelmatig werkwoorden in de tegenwoordige tijd, zoals "ich kaufe" en "du kaufst". Let op de uitspraakregels bij werkwoorden op -d/-t en bijzondere gevallen als "du heißt" zonder extra -s.
ich kaufe (ik koope)wir kaufen (wij koopen)
du kaufst (je koopt)ihr kauft (jullie koopt)
er/sie/es kauft (hij/zij/het koopt)sie kaufen (zij koopen)

Uitzonderingen!

  1. Werkwoorden op -d of -t (bijvoorbeeld werken): → Bij „du“, „er/sie/es“ en „ihr“ wordt een -e- toegevoegd om de uitspraak te vergemakkelijken -> du werkest, er werket, ihr werket
  2. Werkwoorden op -s, -ß, -x, -z (bijv. heißen): → Bij „du“ valt de extra -s van de uitgang weg: du heißt (niet heißst)

Oefening 1: Vervoeging van de regelmatige werkwoorden in de indicatief

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

kommen, sagst, kommen , sagt, versteht, heiße, verstehen, zählt

1. Verstehen:
: Ihr Bruder ... den Satz nicht.
(: Ihr Bruder versteht den Satz nicht.)
2. Sagen:
: Die Familie ... woher sie kommt.
(: Die Familie sagt woher sie kommt.)
3. Sagen:
: Du ... etwas auf Deutsch.
(: Du sagst etwas auf Deutsch.)
4. Heißen:
: Ich ... Johanna.
(: Ich heiße Johanna.)
5. Verstehen:
: Wir ... deine Eltern nicht.
(: Wir verstehen deine Eltern nicht.)
6. Zählen:
: Ihr ... von 1 bis 100.
(: Ihr zählt von 1 bis 100.)
7. Kommen:
: Die Großeltern ... aus Spanien.
(: Die Großeltern kommen aus Spanien.)
8. Kommen:
: Wir ... aus Frankreich.
(: Wir kommen aus Frankreich.)

Oefening 2: Dialoog voltooiing

Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing

1. ___ Vater ist Ingenieur und arbeitet in einem Büro.

( ___ vader is ingenieur en werkt in een kantoor.)

2. ___ Schwester kauft oft frisches Obst auf dem Markt.

( ___ zus koopt vaak vers fruit op de markt.)

3. ___ Hund heißt Max und ist sehr freundlich.

( ___ hond heet Max en is erg vriendelijk.)

4. Er kauft ___ Zeitung immer morgens an der Ecke.

( Hij koopt ___ krant altijd ’s ochtends op de hoek.)

5. Ich besuche morgen ___ Großeltern in Berlin.

( Ik bezoek morgen ___ grootouders in Berlijn.)

6. ___ Kind spielt gerne im Park neben dem Haus.

( ___ kind speelt graag in het park naast het huis.)

Konjugatie van regelmatige werkwoorden in de indicatief

In deze les leer je hoe je regelmatige Duitse werkwoorden vervoegt in de indicatief, de meest gebruikte werkwoordstijd die je nodig hebt om over feitelijke situaties te spreken.

Wat houdt de les in?

Regelmatige werkwoorden volgen een vast patroon bij de vervoeging. Het basisvoorbeeld in deze les is het werkwoord „kaufen“ (kopen). De vervoegingen in de tegenwoordige tijd zijn:

ich kaufewir kaufen
du kaufstihr kauft
er/sie/es kauftsie kaufen

Belangrijke regels en uitzonderingen

  • Werkwoorden die eindigen op -d of -t (bijvoorbeeld „arbeiten“): Bij de personen du, er/sie/es en ihr wordt een extra -e- toegevoegd om de uitspraak makkelijker te maken.
    Voorbeelden: du arbeitest, er arbeitet, ihr arbeitet
  • Werkwoorden die eindigen op -s, -ß, -x of -z (bijvoorbeeld „heißen“): Bij du valt het extra -s van de uitgang weg.
    Voorbeeld: du heißt (en niet heißst)

Praktische voorbeelden om mee te oefenen

In je dagelijkse communicatie kom je vaak de volgende woorden tegen. Let op de bezittelijke voornaamwoorden en hun overeenstemming:

  • Mein Vater ist Ingenieur und arbeitet in einem Büro. (Mijn vader is ingenieur en werkt op een kantoor.)
  • Deine Schwester kauft oft frisches Obst auf dem Markt. (Jouw zus koopt vaak vers fruit op de markt.)
  • Unser Hund heißt Max und ist sehr freundlich. (Onze hond heet Max en is erg vriendelijk.)
  • Er kauft seine Zeitung immer morgens an der Ecke. (Hij koopt zijn krant altijd 's ochtends op de hoek.)
  • Ich besuche morgen meine Großeltern in Berlin. (Ik bezoek mijn grootouders morgen in Berlijn.)
  • Ihr Kind spielt gerne im Park neben dem Haus. (Haar/uw kind speelt graag in het park naast het huis.)

Verschillen en vergelijkingen met het Nederlands

In tegenstelling tot het Nederlands wordt in het Duits voor de personen du en ihr een specifieke uitgang gebruikt die vaak -st en -t is. Bij werkwoorden die eindigen op d of t is het toevoegen van een -e- voor de duidelijkheid en spreekbaarheid heel belangrijk, iets dat in het Nederlands niet voorkomt omdat de werkwoordvervoeging daar eenvoudiger is.

Een voorbeeld van een handig Duits woord om te onthouden is „heißen“ dat „heten“ betekent. Het valt op dat bij „du heißen“ het extra -s verdwijnt, zodat je zegt: „du heißt“ en niet „du heißst“. In het Nederlands hoef je dit onderscheid niet te maken.

Andere nuttige woorden en uitdrukkingen om mee te oefenen zijn onder meer kaufen (kopen) en arbeiten (werken), omdat ze frequent gebruikt worden en de vervoegingsregels goed illustreren.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

vrijdag, 17/10/2025 00:42