In deze les leer je hoe je de woorden niet, sehr, zu en ein bisschen gebruikt met bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden, zoals in niet glücklich, sehr nervös en ein bisschen wütend. Je ontdekt hun betekenis en juiste positie om je Duitse zinnen nauwkeuriger te maken.
- Deze woorden staan direct voor het bijvoeglijk naamwoord of het werkwoord.
- Bij werkwoorden staat „nicht“ meestal na het vervoegde werkwoord.
| Wort (Woord) | Mit Adjektiv (Met bijvoeglijk naamwoord) | Mit Verb (Met werkwoord) |
|---|---|---|
| nicht (niet) | Der Junge ist nicht glücklich. (De jongen is niet gelukkig.) | Ich weine nicht. (Ik huil niet.) |
| sehr (zeer) | Das Mädchen ist sehr nervös. (Het meisje is erg nerveus.) | Sie lacht sehr viel. (Zij lacht heel veel.) |
| zu (te) | Der Film ist zu traurig. (De film is te verdrietig.) | Du entschuldigst dich zu oft. (Je verontschuldig je te vaak.) |
| ein bisschen (een beetje) | Ich bin ein bisschen wütend. (Ik ben een beetje boos.) | Wir lachen ein bisschen. (Wij lachen een beetje.) |
Oefening 1: Niet, heel, te, een beetje met bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden
Instructie: Vul het juiste woord in.
sehr, nicht, zu, ein bisschen
Oefening 2: Dialoog voltooiing
Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing
1. Der Chef ist ___ sehr zufrieden mit der Arbeit.
( De baas is ___ niet erg tevreden met het werk.)2. Ich bin ___ müde nach dem langen Meeting.
( Ik ben ___ moe na de lange vergadering.)3. Die Kollegin spricht ___ laut am Telefon.
( De collega spreekt ___ hard aan de telefoon.)4. Der Kunde ist ___ ungeduldig mit der Antwort.
( De klant is ___ ongeduldig met het antwoord.)5. Wir sind ___ froh über das gute Ergebnis.
( Wij zijn ___ blij over het goede resultaat.)6. Sie arbeitet ___ schneller heute.
( Zij werkt ___ sneller vandaag.)