Teaching guidelines +/- 15 minutes
This lesson explains how to use past participles as adjectives in Dutch, showing the correct endings like '+e' in phrases such as 'de bestelde taart' (the ordered cake) and 'het geboekte hotel' (the booked hotel). You'll learn to adapt participles like 'gereserveerde' (reserved) and 'gedroogde' (dried) depending on the article and number.
- Attributive past participles are declined like other adjectives.
- Use of double -t or -d depending on the stem.
| Lidwoord | Regel | Voorbeeld (Example) | |
|---|---|---|---|
| Enkelvoud | de het | +e +e | De bestelde taart (The ordered cake) Het geboekte hotel (The booked hotel) |
| Meervoud | de | +e | De bereide gerechten (The prepared dishes) |
| Met 'een' | bij de-woord bij het-woord | +e - | een gereserveerde tafel (a reserved table) een geleend boek (a borrowed book) |
Exercise 1: Voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Instruction: Fill in the correct word.
geserveerde, bestelde, gedronken, gekookte, geboekte, geplande, gekozen, bereide
1.
Plannen:
De ... reservering is bevestigd.
(The planned reservation has been confirmed.)
2.
Drinken:
De ... koffie was te sterk.
(The coffee that was drunk was too strong.)
3.
Kiezen:
Het ... hoofdgerecht was niet lekker.
(The chosen main course was not tasty.)
4.
Bestellen:
De ... taart is heerlijk.
(The ordered cake is delicious.)
5.
Boeken:
De ... tafel in het restaurant wordt voor ons klaargemaakt.
(The booked table in the restaurant is being prepared for us.)
6.
Koken:
Het ... gerecht is klaar om te eten.
(The cooked dish is ready to eat.)
7.
Bereiden:
De ... gerechten zijn lekker.
(The prepared dishes are tasty.)
8.
Serveren:
Het ... drankje was koud.
(The served drink was cold.)
Exercise 2: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct solution
1. Ik wil graag de _______ tafel voor twee personen.
(I would like the _______ table for two people.)2. De _______ gerechten staan al op tafel.
(The _______ dishes are already on the table.)3. Kun je het _______ fruit op de menukaart aanwijzen?
(Can you point to the _______ fruit on the menu?)4. Ik wil graag het _______ zalmvoorgerecht proberen.
(I would like to try the _______ salmon appetizer.)5. We hebben de _______ tafel om zeven uur.
(We have the _______ table at seven o'clock.)6. De _______ bestelformulieren liggen bij de bar.
(The _______ order forms are by the bar.)
