Learn how to connect sentences in Dutch with conjunctions like dus (therefore), omdat (because), want (because), and ook (also). This lesson explains their use, word order, and gives practical examples for clear communication.
- "Omdat" indicates a reason and is used in the subordinate clause.
- 'Want' indicates a reason and is in the main clause.
- 'Dus' indicates a consequence and is in the main clause.
- 'Ook' adds extra information and often appears in the main clause.
| Verbindingswoord (Connecting word) | Voorbeeld |
|---|---|
| Dus (So) | Ik ben moe, dus ik ga slapen. (I am tired, so I am going to sleep.) |
| Omdat (Because) | Zij willen het hotel reserveren, omdat de villa erg duur is. (They want to book the hotel, because the villa is very expensive.) |
| Want (I stay at home, for I am sick.) | Ik blijf thuis, want ik ben ziek. (I stay at home, because I am ill.) |
| Ook (He has a house, and also a car.) | Hij heeft een huis, en ook een auto. (He has a house, and also a car.) |
Exceptions!
- Want and dus cannot be used in a subordinate clause.
- Omdat is followed by a subordinate clause with the verb at the end.
Exercise 1: Zinnen verbinden met dus, omdat, want, ook
Instruction: Fill in the correct word.
omdat, ook, dus, want
1.
De huisbaas is vriendelijk en ... behulpzaam.
(The landlord is friendly and also helpful.)
2.
De kamer is ruim en ... licht.
(The room is spacious and also bright.)
3.
Hij huurt een appartement, ... hij wil zelfstandig wonen.
(He rents an apartment because he wants to live independently.)
4.
Het hotel is vol, ... we moeten iets anders zoeken.
(The hotel is full, so we have to look for something else.)
5.
Ze leven samen, ... ze van elkaar houden.
(They live together because they love each other.)
6.
Wij kopen een huis, ... we hebben een hypotheek nodig.
(We are buying a house, so we need a mortgage.)
7.
Hij woont in een villa, ... hij heeft een groot gezin.
(He lives in a villa because he has a large family.)
8.
Zij reserveren een kamer, ... ze op vakantie gaan.
(They are booking a room because they are going on holiday.)
Exercise 2: Multiple Choice
Instruction: Choose the correct solution
1. Ik wil een appartement huren, ___ het is dichtbij mijn werk.
(I want to rent an apartment, ___ it is close to my work.)2. De woning is duur, ___ ik ga nog even zoeken.
(The house is expensive, ___ I am going to keep looking.)3. Ik neem een kamer ___ het goedkoper is dan een huis.
(I take a room ___ it is cheaper than a house.)4. Hij zoekt een huis en hij wil ___ een garage.
(He is looking for a house and he ___ wants a garage.)5. Ik blijf thuis, ___ ik ben ziek.
(I stay home, ___ I am sick.)6. De advertentie is duidelijk, ___ ik bel de verhuurder.
(The advertisement is clear, ___ I call the landlord.)
