Oefening 1: Woordbingo
Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.
Woord |
---|
zesentachtig |
euro |
en |
zeventien |
cent |
duurder |
tien |
de |
prijs |
negenennegentig |
één |
negenenveertig |
rekening |
Oefening 2: Dialoog
Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.
Een stel kijkt naar de rekening van de supermarkt en schrikt van de gestegen prijzen.
1. | Sara: | Mike, de prijzen zijn hoog. |
2. | Mike: | Echt? Wat is duur? |
3. | Sara: | De melk kost nu €1,10. |
4. | Mike: | Vijf appels en een liter sap kosten samen 4 euro. |
5. | Sara: | Dat is duur! |
6. | Mike: | Het brood kost nu €1,49 en de koekjes €1,20. |
7. | Sara: | Dat is samen €2,69. |
8. | Mike: | Ja, jammer. De winkelwagen is steeds leger. |
9. | Sara: | Klopt, en de rekening wordt hoger. |
Oefening 3: Vragen over de tekst
Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.
1. Hoeveel kost de melk volgens Sara?
2. Wat kosten vijf appels en één liter sap samen?
3. Hoeveel kosten het brood en de koekjes samen?
4. Wat zegt Mike over de winkelwagen en de rekening?
Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken
Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.
- Hoeveel kosten het brood en de koekjes samen volgens Mike?
- Wat vind jij van de prijzen in de supermarkt? Zijn ze hoog of laag?
- Noem drie producten en vertel hoeveel ze kosten, zoals in de tekst.
- Hoeveel geld geef jij meestal uit aan boodschappen per week?