Deze les behandelt het benoemen van kamers en onderdelen van een huis in het Nederlands. Leer belangrijke woorden zoals 'de keuken', 'de trap' en zinnen met 'er' en 'daar'. Oefen met dialogen, werkwoordsvervoegingen en een klein verhaal om je praktische taalvaardigheid te verbeteren in de context van wonen.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (14) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: kamers in het huis en onderdelen van het huis.
Kamers in het huis
Onderdelen van het huis
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
De garage
De garage
2
De tuin
De tuin
3
Binnenkomen
Binnenkomen
4
De eetkamer
De eetkamer
5
De woonkamer
De woonkamer
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Noem de kamers van je huis of appartement. (Noem de kamers van je huis of appartement.)
- Beschrijf verschillende woningtypes. (Beschrijf verschillende woningtypes.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Dit huis heeft zes kamers. |
De woonkamer bevindt zich op de begane grond, naast de hal. |
Er is een balkon op de eerste verdieping. |
Mijn appartement heeft een keuken, een slaapkamer en een badkamer. |
De slaapkamer heeft een balkon. |
Ik ben op zoek naar een eenkamerappartement. |
De huur voor de studio omvat alle maandelijkse kosten. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. We ____ volgende week naar een nieuw huis in Amsterdam.
2. Er ____ een mooie tuin achter het huis waar ik graag werk.
3. Daar ____ de garage naast de keuken, dat is heel handig voor de fietsen.
4. We ____ nu de woonkamer aan het schoonmaken voor de gasten.
Oefening 8: Ons nieuwe huis
Instructie:
Werkwoordschema's
Verhuizen - Verhuizen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhuis
- jij verhuist
- hij/zij verhuist
- wij verhuizen
- jullie verhuizen
- zij verhuizen
Pakken - Pakken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pak
- jij pakt
- hij/zij pakt
- wij pakken
- jullie pakken
- zij pakken
Staan - Staan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta
- jij staat
- hij/zij staat
- wij staan
- jullie staan
- zij staan
Maken schoon - Maken schoon
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak schoon
- jij maakt schoon
- hij/zij maakt schoon
- wij maken schoon
- jullie maken schoon
- zij maken schoon
Spelen - Spelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speel
- jij speelt
- hij/zij speelt
- wij spelen
- jullie spelen
- zij spelen
Oefening 9: Gebruik van 'er' en 'daar'
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Gebruik van 'er' en 'daar'
Toon vertaling Toon antwoordenEr, er, daar
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Verhuizen verhuizen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) verhuis / verhuis | (ik) verhuis / verhuis |
(jij) verhuist / verhuis | (jij) verhuist / verhuis |
(hij/zij/het) verhuist | (hij/zij/het) verhuist |
(wij) verhuizen | (wij) verhuizen |
(jullie) verhuizen | (jullie) verhuizen |
(zij) verhuizen | (zij) verhuizen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Leer over kamers en onderdelen van het huis
In deze les leer je hoe je verschillende ruimtes en onderdelen van een huis in het Nederlands benoemt en beschrijft. Je oefent met zinnen zoals Er is een woonkamer en een eetkamer in ons huis en Daar ligt de sleutel op de muur in de keuken. Daarnaast ontdek je hoe je het aanwijzend voornaamwoord "er" en "daar" gebruikt om plekken in het huis aan te geven.
Kernwoorden en woordgroepen
- Kamers in het huis: de badkamer, de eetkamer, de keuken, de slaapkamer, de woonkamer
- Onderdelen van het huis: de gang, de trap, de muur
Interactieve oefeningen
Je krijgt dialogen zoals Kijken in een nieuw huis en Vragen over een huisadvertentie, waarin je zinnen kunt lezen en bespreken die te maken hebben met het beschrijven van huizen en kamers. Ook oefen je met het correct vervoegen van werkwoorden, bijvoorbeeld in zinnen als We verhuizen volgende week naar een nieuw huis in Amsterdam.
Kleine verhalen en werkwoordsvervoegingen
Met het korte verhaal Ons nieuwe huis oefen je onvoltooid tegenwoordige tijd van werkwoorden als verhuizen, pakken, staan en maken schoon. Daarbij hoort ook een tabel met de vervoegingen van deze werkwoorden zodat je ze goed leert toepassen.
Taalverschillen en handige uitdrukkingen
In het Nederlands wordt vaak gebruikgemaakt van er en daar om locaties aan te geven, wat soms anders is dan in het instructietaal. Een handige zin is bijvoorbeeld: Daar staat de trap naast de woonkamer. In het Nederlands is het belangrijk om de juiste woordvolgorde te volgen, vooral bij hoofd- en bijzinnen zoals Er is een keuken met veel licht.
Belangrijke woorden en zinnen om te onthouden zijn onder andere:
- Er is / Er zijn – om iets te beschrijven wat aanwezig is in het huis
- Daar is / Daar staat / Daar wonen – om iets op een specifieke plek aan te wijzen
- Moet je je schoenen uitdoen – een praktische zin voor in de gang