A1.31: Ons huis

Ons huis

Deze les behandelt het benoemen van kamers en onderdelen van een huis in het Nederlands. Leer belangrijke woorden zoals 'de keuken', 'de trap' en zinnen met 'er' en 'daar'. Oefen met dialogen, werkwoordsvervoegingen en een klein verhaal om je praktische taalvaardigheid te verbeteren in de context van wonen.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.31.1 Leesvoer

Te koop: prachtige nieuwbouwwoning

Te koop: prachtige nieuwbouwwoning


Woordenschat (14)

 Binnenkomen (binnenkomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Binnenkomen

Show

Binnenkomen Show

 De gang: De gang (Nederlands)

De gang

Show

De gang Show

 De keuken: De keuken (Nederlands)

De keuken

Show

De keuken Show

 De slaapkamer: De slaapkamer (Nederlands)

De slaapkamer

Show

De slaapkamer Show

 De trap: De trap (Nederlands)

De trap

Show

De trap Show

 De tuin: De tuin (Nederlands)

De tuin

Show

De tuin Show

 De vloer: De vloer (Nederlands)

De vloer

Show

De vloer Show

 De muur: De muur (Nederlands)

De muur

Show

De muur Show

 De eetkamer: De eetkamer (Nederlands)

De eetkamer

Show

De eetkamer Show

 Schoonmaken (schoonmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Schoonmaken

Show

Schoonmaken Show

 De woonkamer: De woonkamer (Nederlands)

De woonkamer

Show

De woonkamer Show

 De badkamer: De badkamer (Nederlands)

De badkamer

Show

De badkamer Show

 De garage: De garage (Nederlands)

De garage

Show

De garage Show

 Verhuizen (verhuizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Verhuizen

Show

Verhuizen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
ons huis. | een woonkamer | en een | Er is | eetkamer in
Er is een woonkamer en een eetkamer in ons huis.
2.
de sleutel | de keuken. | Daar ligt | muur in | op de
Daar ligt de sleutel op de muur in de keuken.
3.
op de | eerste verdieping. | Er zijn | drie slaapkamers
Er zijn drie slaapkamers op de eerste verdieping.
4.
zolder. | de trap | Daar staat | naar de
Daar staat de trap naar de zolder.
5.
tuin achter | Er is | het huis. | een grote
Er is een grote tuin achter het huis.
6.
wonen | al | zes | maanden. | Daar | wij
Daar wonen wij al zes maanden.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Er is een keuken met veel licht
Daar staat de trap naast de woonkamer
De badkamer is vlak bij de slaapkamer
In de gang moet je je schoenen uitdoen

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: kamers in het huis en onderdelen van het huis.

Kamers in het huis

Onderdelen van het huis

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De garage


De garage

2

De tuin


De tuin

3

Binnenkomen


Binnenkomen

4

De eetkamer


De eetkamer

5

De woonkamer


De woonkamer

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem de kamers van je huis of appartement. (Noem de kamers van je huis of appartement.)
  2. Beschrijf verschillende woningtypes. (Beschrijf verschillende woningtypes.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Dit huis heeft zes kamers.

De woonkamer bevindt zich op de begane grond, naast de hal.

Er is een balkon op de eerste verdieping.

Mijn appartement heeft een keuken, een slaapkamer en een badkamer.

De slaapkamer heeft een balkon.

Ik ben op zoek naar een eenkamerappartement.

De huur voor de studio omvat alle maandelijkse kosten.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. We ____ volgende week naar een nieuw huis in Amsterdam.


2. Er ____ een mooie tuin achter het huis waar ik graag werk.


3. Daar ____ de garage naast de keuken, dat is heel handig voor de fietsen.


4. We ____ nu de woonkamer aan het schoonmaken voor de gasten.


Oefening 8: Ons nieuwe huis

Instructie:

We (Verhuizen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) volgende week naar een nieuw huis. Ik (Pakken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) vandaag de dozen in de woonkamer. Daar (Staan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een grote tafel en er (Staan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) veel stoelen. Mijn vrouw (Maken schoon - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de keuken schoon, want alles moet schoon zijn voor de verhuizing. Onze kinderen (Spelen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) in de tuin terwijl wij alles regelen.


We verhuizen volgende week naar een nieuw huis. Ik pak vandaag de dozen in de woonkamer. Daar staat een grote tafel en er staan veel stoelen. Mijn vrouw maakt de keuken schoon, want alles moet schoon zijn voor de verhuizing. Onze kinderen spelen in de tuin terwijl wij alles regelen.

Werkwoordschema's

Verhuizen - Verhuizen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verhuis
  • jij verhuist
  • hij/zij verhuist
  • wij verhuizen
  • jullie verhuizen
  • zij verhuizen

Pakken - Pakken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pak
  • jij pakt
  • hij/zij pakt
  • wij pakken
  • jullie pakken
  • zij pakken

Staan - Staan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta
  • jij staat
  • hij/zij staat
  • wij staan
  • jullie staan
  • zij staan

Maken schoon - Maken schoon

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak schoon
  • jij maakt schoon
  • hij/zij maakt schoon
  • wij maken schoon
  • jullie maken schoon
  • zij maken schoon

Spelen - Spelen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik speel
  • jij speelt
  • hij/zij speelt
  • wij spelen
  • jullie spelen
  • zij spelen

Oefening 9: Gebruik van 'er' en 'daar'

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Gebruik van 'er' en 'daar'

Toon vertaling Toon antwoorden

Er, er, daar

1.
In de woonkamer staat een bank, maar ... is geen tafel.
(In de woonkamer staat een bank, maar er is geen tafel.)
2.
De trap leidt naar boven, ... is de slaapkamer.
(De trap leidt naar boven, daar is de slaapkamer.)
3.
Ze werkt ... vier dagen per week.
(Ze werkt er vier dagen per week.)
4.
Wij wonen ..., vlakbij het station.
(Wij wonen daar, vlakbij het station.)
5.
... is een mooie tuin achter het huis.
(Er is een mooie tuin achter het huis.)
6.
... zijn veel winkels in deze buurt.
(Er zijn veel winkels in deze buurt.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.31.2 Grammatica

Gebruik van 'er' en 'daar'

Gebruik van 'er' en 'daar'


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Verhuizen verhuizen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) verhuis / verhuis (ik) verhuis / verhuis
(jij) verhuist / verhuis (jij) verhuist / verhuis
(hij/zij/het) verhuist (hij/zij/het) verhuist
(wij) verhuizen (wij) verhuizen
(jullie) verhuizen (jullie) verhuizen
(zij) verhuizen (zij) verhuizen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Leer over kamers en onderdelen van het huis

In deze les leer je hoe je verschillende ruimtes en onderdelen van een huis in het Nederlands benoemt en beschrijft. Je oefent met zinnen zoals Er is een woonkamer en een eetkamer in ons huis en Daar ligt de sleutel op de muur in de keuken. Daarnaast ontdek je hoe je het aanwijzend voornaamwoord "er" en "daar" gebruikt om plekken in het huis aan te geven.

Kernwoorden en woordgroepen

  • Kamers in het huis: de badkamer, de eetkamer, de keuken, de slaapkamer, de woonkamer
  • Onderdelen van het huis: de gang, de trap, de muur

Interactieve oefeningen

Je krijgt dialogen zoals Kijken in een nieuw huis en Vragen over een huisadvertentie, waarin je zinnen kunt lezen en bespreken die te maken hebben met het beschrijven van huizen en kamers. Ook oefen je met het correct vervoegen van werkwoorden, bijvoorbeeld in zinnen als We verhuizen volgende week naar een nieuw huis in Amsterdam.

Kleine verhalen en werkwoordsvervoegingen

Met het korte verhaal Ons nieuwe huis oefen je onvoltooid tegenwoordige tijd van werkwoorden als verhuizen, pakken, staan en maken schoon. Daarbij hoort ook een tabel met de vervoegingen van deze werkwoorden zodat je ze goed leert toepassen.

Taalverschillen en handige uitdrukkingen

In het Nederlands wordt vaak gebruikgemaakt van er en daar om locaties aan te geven, wat soms anders is dan in het instructietaal. Een handige zin is bijvoorbeeld: Daar staat de trap naast de woonkamer. In het Nederlands is het belangrijk om de juiste woordvolgorde te volgen, vooral bij hoofd- en bijzinnen zoals Er is een keuken met veel licht.

Belangrijke woorden en zinnen om te onthouden zijn onder andere:

  • Er is / Er zijn – om iets te beschrijven wat aanwezig is in het huis
  • Daar is / Daar staat / Daar wonen – om iets op een specifieke plek aan te wijzen
  • Moet je je schoenen uitdoen – een praktische zin voor in de gang

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏