Leer belangrijke sportwoorden en bijwoorden van frequentie in het Nederlands. Oefen praktische zinnen en dialogen over sporten binnen en buiten, met focus op correcte werkwoordvervoegingen en natuurlijke spreektaal voor beginners (A1).
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (13) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: sporten die je binnen doet en sporten die je buiten doet.
Sporten binnen
Sporten buiten
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Zwemmen
Zwemmen
2
De wedstrijd
De wedstrijd
3
Boksen
Boksen
4
Het voetbal
Het voetbal
5
Lopen
Lopen
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Noem de sport en zeg of je deze in een team (of paar) doet of alleen. (Noem de sport en zeg of je het in teamverband (of als duo) of alleen doet.)
- Doe je aan sport? Hoe vaak? (Doe je aan sport? Hoe vaak?)
- Hou je van sport kijken? (Hou je van sport kijken?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ____ vaak in het zwembad na het werk.
2. Vandaag ____ ik basketbal met mijn vrienden in het park.
3. We ____ gisteren een voetbalwedstrijd gespeeld op het plein.
4. Soms ____ zij ’s ochtends voordat ze naar het werk gaat.
Oefening 8: Een dag vol sport en beweging
Instructie:
Werkwoordschema's
Sporten - Sporten
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik sport
- jij sport
- hij/zij/het sport
- wij sporten
- jullie sporten
- zij sporten
Sporten - Sporten
Voltooid verleden tijd (VVT)
- ik heb gesport
- jij hebt gesport
- hij/zij/het heeft gesport
- wij hebben gesport
- jullie hebben gesport
- zij hebben gesport
Spelen - Spelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik speel
- jij speelt
- hij/zij/het speelt
- wij spelen
- jullie spelen
- zij spelen
Spelen - Spelen
Voltooid verleden tijd (VVT)
- ik heb gespeeld
- jij hebt gespeeld
- hij/zij/het heeft gespeeld
- wij hebben gespeeld
- jullie hebben gespeeld
- zij hebben gespeeld
Zwemmen - Zwemmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik zwem
- jij zwemt
- hij/zij/het zwemt
- wij zwemmen
- jullie zwemmen
- zij zwemmen
Lopen - Lopen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik loop
- jij loopt
- hij/zij/het loopt
- wij lopen
- jullie lopen
- zij lopen
Oefening 9: Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)
Toon vertaling Toon antwoordenvaak, soms, nooit, Telkens, af en toe, altijd
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.40.3 Grammatica
Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)
Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Zwemmen zwemmen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) zwem | (ik) zwem |
(jij) zwemt / zwem jij | (jij) zwemt / zwem jij |
(hij/zij/het) zwemt | (hij/zij/het) zwemt |
(wij) zwemmen | (wij) zwemmen |
(jullie) zwemmen | (jullie) zwemmen |
(zij) zwemmen | (zij) zwemmen |
Sporten sporten Delen Gekopieerd!
Voltooid verleden tijd (VVT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) heb gesport | (ik) heb gesport |
(jij) heb gesport / hebt gesport | (jij) heb gesport / hebt gesport |
(hij/zij/het) heeft gesport | (hij/zij/het) heeft gesport |
(wij) hebben gesport | (wij) hebben gesport |
(jullie) hebben gesport | (jullie) hebben gesport |
(zij) hebben gesport | (zij) hebben gesport |
Spelen spelen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) speel | (ik) speel |
(jij) speelt/spel | (jij) speelt/spel |
(hij/zij/het) speelt | (hij/zij/het) speelt |
(wij) spelen | (wij) spelen |
(jullie) spelen | (jullie) spelen |
(zij) spelen | (zij) spelen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Introductie tot sport en beweging in het Nederlands
Deze les 'Sport en lichaamsbeweging' biedt een praktische kennismaking met veelgebruikte woorden, zinnen en grammaticale structuren rond het thema sporten. Je leert hoe je in het Nederlands kunt praten over welke sporten je doet, hoe vaak je dat doet en waar je sport, bijvoorbeeld ik sport altijd op maandagavond of ik fiets af en toe naar het park. De les is gericht op beginnende taalleerders (niveau A1) en behandelt onder andere bijwoorden van frequentie zoals soms, vaak en nooit, essentieel om over dagelijkse activiteiten te spreken.
Wat leer je in deze les?
- Sporten binnen en buiten benoemen: Verschillende sporten worden ingedeeld, zoals basketbal, tennis, fietsen, voetbal en zwemmen.
- Gebruik van bijwoorden van frequentie: Leer zinnen maken met woorden die aangeven hoe vaak je iets doet, zoals altijd, soms, nooit.
- Praktische dialogen oefenen: Er zijn voorbeeldgesprekken in de sportschool, op straat en tijdens de lunchpauze om het woordgebruik en zinsbouw te ondersteunen.
- Werkwoordvervoegingen: Focus op regelmatige vervoegingen van sporten, spelen, zwemmen en lopen in de tegenwoordige tijd en voltooid verleden tijd om tijd en handelingen te uiten.
Belangrijke taalpunten
De les benadrukt het correct gebruik van bijwoorden van frequentie en leert hoe je deze bijwoorden flexibel in zinnen plaatst, bijvoorbeeld: Ik voetbal vaak met mijn vrienden. Verder wordt het verschil tussen sporten binnen (het basketbal, tennis) en buiten (fietsen, lopen, zwemmen) geoefend, zodat je deze concepten goed kunt gebruiken in gesprekken.
Opmerking over instructies versus Nederlands
In het Nederlands gebruik je vaak specifieke uitdrukkingen voor activiteiten en momenten, bijvoorbeeld zeggen we "ik sport altijd op maandagavond na het werk" terwijl in andere talen misschien een eenvoudiger structuur volstaat. Belangrijk is ook om te weten dat bijwoorden van frequentie meestal vóór het hoofdwerkwoord staan (ik zwem vaak) wat afwijkt van sommige talen waar de positie kan variëren.
Handige woorden en uitdrukkingen: soms, vaak, nooit, altijd, af en toe (bijwoorden van frequentie), sporten, spelen, zwemmen, fietsen, lopen (veelvoorkomende werkwoorden bij sport).