Oefening 1: Woordbingo
Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.
Woord |
---|
de inwoner |
de bevolking |
geboren worden |
komen |
de stad |
het land |
Oefening 2: Dialoog
Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.
Beschrijf waar iemand vandaan komt en woont.
1. | Edward: | Hallo, waar kom je vandaan? |
2. | Laura: | Ik kom uit Spanje. En jij? |
3. | Edward: | Ik kom uit Nederland. |
4. | Laura: | Leuk! In welke stad woon je? |
5. | Edward: | Ik woon in Amsterdam. En jij? |
6. | Laura: | Ik woon in Valencia. |
7. | Edward: | Oh, leuk! Hoeveel mensen wonen er in Spanje eigenlijk? |
8. | Laura: | In Spanje wonen ongeveer 47 miljoen mensen. En in Nederland? |
9. | Edward: | Dat is veel. In Nederland wonen ongeveer 18 miljoen mensen. |
Oefening 3: Vragen over de tekst
Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.
1. Waar komt Edward vandaan?
2. In welke stad woont Laura?
3. Hoeveel inwoners heeft Spanje ongeveer volgens Laura?
4. Wat vraagt Edward aan Laura?
Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken
Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.
- Uit welk land kom jij?
- In welke stad woon jij?
- Hoeveel inwoners heeft jouw land ongeveer?
- Wat is jouw nationaliteit en spreek je de taal van dat land?