Lerne die Zimmer eines Hauses wie de woonkamer (Wohnzimmer), de keuken (Küche) und de slaapkamer (Schlafzimmer) sowie wichtige Hausbestandteile wie de trap (Treppe) und de muur (Wand) auf Niederländisch kennen. Übe nützliche Ausdrücke mit 'er' und 'daar' für die Beschreibung von Räumen und Orten im Haus.

Zuhören und Lesen

Beginnen Sie diese Klasse, indem Sie die Audioaufnahme anhören und die entsprechenden Übungen erledigen.

Wortschatz (14)

 Binnenkomen (hereinkommen) - Verbkonjugation und Übungen

Binnenkomen

Anzeigen

Hereinkommen Anzeigen

 De gang: Der Flur (Niederländisch)

De gang

Anzeigen

Der flur Anzeigen

 De keuken: Die Küche (Niederländisch)

De keuken

Anzeigen

Die küche Anzeigen

 De slaapkamer: Das Schlafzimmer (Niederländisch)

De slaapkamer

Anzeigen

Das schlafzimmer Anzeigen

 De trap: Die Treppe (Niederländisch)

De trap

Anzeigen

Die treppe Anzeigen

 De tuin: Der Garten (Niederländisch)

De tuin

Anzeigen

Der garten Anzeigen

 De vloer: der Boden (Niederländisch)

De vloer

Anzeigen

Der boden Anzeigen

 De muur: Die Mauer (Niederländisch)

De muur

Anzeigen

Die mauer Anzeigen

 De eetkamer: Das Esszimmer (Niederländisch)

De eetkamer

Anzeigen

Das esszimmer Anzeigen

 Schoonmaken (reinigen) - Verbkonjugation und Übungen

Schoonmaken

Anzeigen

Reinigen Anzeigen

 De woonkamer: Das Wohnzimmer (Niederländisch)

De woonkamer

Anzeigen

Das wohnzimmer Anzeigen

 De badkamer: Das Badezimmer (Niederländisch)

De badkamer

Anzeigen

Das badezimmer Anzeigen

 De garage: Die Garage (Niederländisch)

De garage

Anzeigen

Die garage Anzeigen

 Verhuizen (umziehen) - Verbkonjugation und Übungen

Verhuizen

Anzeigen

Umziehen Anzeigen

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
een mooie | het huis. | Er is | tuin achter
Er is een mooie tuin achter het huis.
(Es gibt einen schönen Garten hinter dem Haus.)
2.
met een | grote tafel. | de keuken | Daar is
Daar is de keuken met een grote tafel.
(Dort ist die Küche mit einem großen Tisch.)
3.
drie slaapkamers | Er zijn | eerste verdieping. | op de
Er zijn drie slaapkamers op de eerste verdieping.
(Es gibt drei Schlafzimmer im ersten Stock.)
4.
de trap | woonkamer. | Daar loopt | naar de
Daar loopt de trap naar de woonkamer.
(Dort führt die Treppe zum Wohnzimmer.)
5.
naast de | een badkamer | gang. | Er is
Er is een badkamer naast de gang.
(Es gibt ein Badezimmer neben dem Flur.)
6.
garage. | Daar staat | de fiets | in de
Daar staat de fiets in de garage.
(Dort steht das Fahrrad in der Garage.)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Er is een tuin achter het huis. (Es gibt einen Garten hinter dem Haus.)
In de gang hangt een grote spiegel. (Im Flur hängt ein großer Spiegel.)
De trap gaat naar de tweede verdieping met de slaapkamers. (Die Treppe führt zum zweiten Stock mit den Schlafzimmern.)
Daar is de keuken naast de woonkamer en de eetkamer. (Dort ist die Küche neben dem Wohnzimmer und dem Esszimmer.)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Teile die Wörter in zwei Gruppen: Zimmer im Haus und Teile oder Möbel des Hauses.

Kamers in het huis

Onderdelen en meubels van het huis

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

De garage


Die Garage

2

De tuin


Der Garten

3

Binnenkomen


Hereinkommen

4

De eetkamer


Das Esszimmer

5

De woonkamer


Das Wohnzimmer

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Noem de kamers van je huis of appartement. (Benenne die Räume deines Hauses oder deiner Wohnung.)
  2. Beschrijf verschillende woningtypes. (Beschreiben Sie verschiedene Wohnarten.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Dit huis heeft zes kamers.

Dieses Haus hat sechs Zimmer.

De woonkamer bevindt zich op de begane grond, naast de hal.

Das Wohnzimmer befindet sich im Erdgeschoss, neben dem Eingangsbereich.

Er is een balkon op de eerste verdieping.

Es gibt einen Balkon im ersten Stock.

Mijn appartement heeft een keuken, een slaapkamer en een badkamer.

Meine Wohnung hat eine Küche, ein Schlafzimmer und ein Badezimmer.

De slaapkamer heeft een balkon.

Das Schlafzimmer hat einen Balkon.

Ik ben op zoek naar een eenkamerappartement.

Ich suche eine Einzimmerwohnung.

De huur voor de studio omvat alle maandelijkse kosten.

Die Miete für das Studio umfasst alle monatlichen Kosten.

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Wij _____ volgende week naar een groter huis.

(Wir _____ nächste Woche in ein größeres Haus um.)

2. Ik _____ elke maand een beetje spullen naar de nieuwe woning.

(Ich _____ jeden Monat ein wenig Sachen in die neue Wohnung um.)

3. Jij _____ met veel hulp van vrienden en familie.

(Du _____ mit viel Hilfe von Freunden und Familie um.)

4. Zij _____ morgen naar een appartement met een tuin.

(Sie _____ morgen in eine Wohnung mit Garten um.)

Übung 8: Unser neues Haus

Anleitung:

Wij (Verhuizen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) vandaag naar een nieuw huis in de stad. Eerst (Binnenkomen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik binnen in de gang en (Zien - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik dat er een mooie trap is. Daar (Zijn - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de woonkamer met een grote muur en veel licht. Mijn vrouw (Schoonmaken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de badkamer schoon terwijl ik naar de tuin (Kijken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) . Er (Zijn - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ook twee slaapkamers en een garage. Het is fijn om in ons nieuwe huis te zijn.


Wir ziehen um heute in ein neues Haus in der Stadt. Zuerst komme ich in den Flur und sehe , dass dort eine schöne Treppe ist. Dort ist das Wohnzimmer mit einer großen Wand und viel Licht. Meine Frau reinigt das Badezimmer, während ich in den Garten blicke . Es gibt auch zwei Schlafzimmer und eine Garage. Es ist schön, in unserem neuen Haus zu sein.

Verbtabellen

Verhuizen - Umziehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verhuis
  • jij verhuist
  • hij/zij verhuist
  • wij verhuizen
  • jullie verhuizen
  • zij verhuizen

Binnenkomen - Hineinkommen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kom binnen
  • jij komt binnen
  • hij/zij komt binnen
  • wij komen binnen
  • jullie komen binnen
  • zij komen binnen

Zien - Sehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zie
  • jij ziet
  • hij/zij ziet
  • wij zien
  • jullie zien
  • zij zien

Zijn - Sein

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben
  • jij bent
  • hij/zij is
  • wij zijn
  • jullie zijn
  • zij zijn

Schoonmaken - Reinigen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak schoon
  • jij maakt schoon
  • hij/zij maakt schoon
  • wij maken schoon
  • jullie maken schoon
  • zij maken schoon

Kijken - Blicken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kijk
  • jij kijkt
  • hij/zij kijkt
  • wij kijken
  • jullie kijken
  • zij kijken

Übung 9: Gebruik van 'er' en 'daar'

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Verwendung von 'er' und 'daar'

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

Er, er, daar

1.
In de woonkamer staat een bank, maar ... is geen tafel.
(Im Wohnzimmer steht ein Sofa, aber es gibt keinen Tisch.)
2.
De trap leidt naar boven, ... is de slaapkamer.
(Die Treppe führt nach oben, dort ist das Schlafzimmer.)
3.
Ze werkt ... vier dagen per week.
(Sie arbeitet vier Tage pro Woche.)
4.
Wij wonen ..., vlakbij het station.
(Wir wohnen dort, ganz in der Nähe des Bahnhofs.)
5.
... is een mooie tuin achter het huis.
(Hinter dem Haus ist ein schöner Garten.)
6.
... zijn veel winkels in deze buurt.
(Es gibt viele Geschäfte in dieser Gegend.)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

A1.31.2 Grammatica

Gebruik van 'er' en 'daar'

Verwendung von 'er' und 'daar'


Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Verhuizen umziehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) verhuis / verhuis ich ziehe um
(jij) verhuist / verhuis du ziehst um
(hij/zij/het) verhuist er zieht um / sie zieht um / es zieht um
(wij) verhuizen wir ziehen um
(jullie) verhuizen ihr zieht um
(zij) verhuizen sie ziehen um

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Unser Haus – Grundlagen des Niederländischen für Anfänger (A1)

Dieses Lernmodul konzentriert sich auf die Beschreibung von Häusern und deren Innenräumen im Niederländischen auf dem Anfängerlevel A1. Sie lernen wichtige Vokabeln zu Zimmern und Teilen eines Hauses sowie grundlegende Satzstrukturen mit den Wörtern "er" und "daar".

Wichtigste Lerninhalte

  • Vokabular zum Thema Haus und Wohnung: Zimmer wie de badkamer (das Badezimmer), de keuken (die Küche), de slaapkamer (das Schlafzimmer), de woonkamer (das Wohnzimmer), und Teile des Hauses wie de gang (der Flur), de trap (die Treppe), de muur (die Wand).
  • Gebrauch der Wörter er und daar: Diese unbestimmten Pronomen werden verwendet, um die Existenz von Sachen zu beschreiben und Orte zu zeigen, z. B. „Er is een woonkamer“ (Es gibt ein Wohnzimmer) und „Daar ligt de sleutel“ (Dort liegt der Schlüssel).
  • Struktur von Sätzen: Lernen Sie einfache und zusammengesetzte Sätze kennen, z. B. „Er is een keuken met veel licht“ und „Daar staat de trap naast de woonkamer.“

Übersicht wichtiger Wörter

Die Wörter werden in zwei Gruppen unterteilt:

  • Kamers in het huis (Zimmer im Haus): de badkamer, de eetkamer, de keuken, de slaapkamer, de woonkamer
  • Onderdelen van het huis (Teile des Hauses): de gang, de trap, de muur

Praktische Anwendung in Dialogen

Sie üben, Wohnungen oder Häuser zu beschreiben, Fragen zu stellen und über die Räume zu sprechen. Beispielsätze helfen beim Verstehen und Nachsprechen, wie z. B. „Er is een grote woonkamer op de begane grond“ oder „Daar staat de trap naar de zolder.“

Verben und Zeitformen

Im Text werden hauptsächlich Verben im Präsens (Onvoltooid tegenwoordige tijd) verwendet, wie verhuizen (umziehen), pakken (packen), staan (stehen), maken schoon (sauber machen) und spelen (spielen). Übungen festigen die korrekte Konjugation.

Unterschiede zum Deutschen & wichtige Ausdrücke

Im Niederländischen wird häufig das Pronomen er für „es gibt“ oder „da ist“ verwendet, was im Deutschen anders ausgedrückt wird, z. B. „Er is een tuin“ = „Es gibt einen Garten“. Daar entspricht dem deutschen „dort“ und wird oft verwendet, um einen Ort genauer zu beschreiben. Im Gegensatz zum Deutschen ist die Wortstellung im Niederländischen häufig SVO (Subjekt-Verb-Objekt), manchmal mit Verbzweitsatzstellung. Beispielhafte Ausdrücke sind:

  • Er is een slaapkamer – Es gibt ein Schlafzimmer
  • Daar staat de trap – Dort steht die Treppe
  • In de gang moet je je schoenen uitdoen – Im Flur musst du deine Schuhe ausziehen

Diese Strukturen sind besonders wichtig für Anfänger, um sich im Alltag über Wohnungen und Häuser zu unterhalten.

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏