Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
Mi estación favorita Mijn favoriete seizoen
El verano Zomer
La primavera Lente
El otoño Herfst
El invierno Winter
Mi estación favorita es el verano porque me siento más alegre con la luz del sol. La luz del sol ayuda a estar contento. (Mijn favoriete seizoen is de zomer omdat ik me vrolijker voel door het zonlicht. Zonlicht helpt om blij te zijn.)
Me gusta salir a las terrazas, ir a la playa, los chiringuitos y las vacaciones. (Ik ga graag naar terrassen, naar het strand, naar de strandtenten en op vakantie.)
También me gusta mucho la primavera porque se huele muy bien y el clima es agradable. (Ik houd ook erg van de lente omdat het dan lekker ruikt en het weer aangenaam is.)
No me gusta el verano y no me gusta el frío del invierno, por eso prefiero el otoño y la primavera. (Ik houd niet van de zomer en ik houd niet van de kou van de winter, daarom heb ik liever de herfst en de lente.)
Me gustan mucho el verano y la primavera. (Ik houd erg van de zomer en de lente.)
Hace sol, los días son más largos y apetece salir más. (Het is zonnig, de dagen zijn langer en je hebt meer zin om naar buiten te gaan.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Pedro y Ana hablan sobre sus estaciones favoritas del año.

Pedro en Ana praten over hun favoriete seizoenen van het jaar.
1. Pedro: ¿Cuál es tu estación favorita? (Wat is jouw favoriete seizoen?)
2. Ana: Me gusta mucho el verano. (Ik houd erg van de zomer.)
3. Pedro: ¿Por qué? (Waarom?)
4. Ana: No sé bien por qué, pero me siento más alegre con la luz del sol. Da alegría. (Ik weet niet precies waarom, maar ik voel me vrolijker door het zonlicht. Dat maakt me blij.)
5. Pedro: ¿Qué más te gusta del verano? (Wat vind je nog meer leuk aan de zomer?)
6. Ana: Me gustan las terrazas, los chiringuitos y la playa. (Ik vind terrasjes, strandtenten en het strand leuk.)
7. Pedro: A mí me gusta más la primavera. (Ik hou meer van de lente.)
8. Ana: ¿No te gusta el verano? (Vind je de zomer niet leuk?)
9. Pedro: No mucho. Hace demasiado calor. Prefiero el otoño y la primavera. (Niet echt. Het is te heet. Ik geef de voorkeur aan de herfst en de lente.)
10. Ana: ¿Qué más te gusta de la primavera? (Wat vind je nog meer leuk aan de lente?)
11. Pedro: Me gusta porque huele muy bien. (Ik vind het fijn omdat het zo lekker ruikt.)
12. Ana: Yo prefiero el sol y los días largos. Me gusta salir más. (Ik geef de voorkeur aan de zon en de lange dagen. Ik ga liever meer naar buiten.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Cuál es la estación favorita de Ana?

(Wat is Ana's favoriete seizoen?)

2. ¿Por qué Ana dice que se siente más alegre en verano?

(Waarom zegt Ana dat ze zich in de zomer vrolijker voelt?)

3. ¿Cuál es la estación que prefiere Pedro?

(Welk seizoen heeft Pedro het liefst?)

4. ¿Qué le gusta a Ana del verano?

(Wat vindt Ana leuk aan de zomer?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. ¿Cuál es tu estación favorita y por qué te gusta esa estación?
  2. Wat is je favoriete seizoen en waarom vind je dat leuk?
  3. ¿Cómo afecta el clima de tu estación preferida a tu ánimo o a tus actividades diarias?
  4. Hoe beïnvloedt het weer in jouw favoriete seizoen je stemming of dagelijkse bezigheden?
  5. ¿Qué actividades o lugares te gusta visitar durante tu estación favorita?
  6. Welke activiteiten onderneem je of welke plekken bezoek je graag tijdens je favoriete seizoen?
  7. ¿Prefieres trabajar o descansar más en alguna estación del año? ¿Por qué?
  8. Heb je de voorkeur om in een bepaald seizoen meer te werken of juist meer te rusten? Waarom?