Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Gesprek

1. Pedro: Hola Ana, ¡qué día más bueno hace hoy! (Hallo Ana, wat een mooie dag is het vandaag!) Show
2. Ana: Sí, me gusta cuando el sol está y no hace demasiado calor. (Ja, ik vind het fijn als de zon schijnt en het niet te warm is.) Show
3. Pedro: Ana, ¿cuál es tu estación del año preferida? (Ana, wat is jouw favoriete jaargetijde?) Show
4. Ana: Me gusta la primavera porque hace buena temperatura y las flores salen. (Ik hou van de lente omdat het lekker weer is en de bloemen bloeien.) Show
5. Pedro: Yo prefiero el verano, me gusta el calor. (Ik geef de voorkeur aan de zomer, ik houd van de warmte.) Show
6. Ana: ¿Cuál mes te gusta más, junio, julio o agosto? (Welke maand vind je het leukst, juni, juli of augustus?) Show
7. Pedro: Me gusta agosto porque hace mucho sol y hay vacaciones. (Ik vind augustus leuk omdat het veel zonnig is en er vakantie is.) Show
8. Ana: ¿Y el otoño? (En de herfst?) Show
9. Pedro: No me gusta mucho, porque a veces llueve bastante. (Ik vind het niet zo leuk, want soms regent het veel.) Show
10. Ana: ¿Y el invierno? (En de winter?) Show
11. Pedro: En invierno hace mucho frío y a veces nieva. (In de winter is het heel koud en sneeuwt het soms.) Show
12. Ana: Cada estación tiene algo bueno, pero mi favorita es el verano. (Elk jaargetijde heeft iets goeds, maar mijn favoriet is de zomer.) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Cuál es la estación del año favorita de Ana?
  2. Wat is Ana's favoriete seizoen?
  3. ¿Cuál es la estación favorita de Pedro?
  4. Wat is Pedro's favoriete seizoen?
  5. Verdadero/Falso: Pedro prefiere el mes de agosto.
  6. Waar/Niet waar: Pedro geeft de voorkeur aan de maand augustus.
  7. ¿Cuál es tu estación del año favorita?
  8. Wat is jouw favoriete seizoen?