Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer hoe je met 'ir + a + infinitivo' nabijstaande toekomst beschrijft in het Spaans, bijvoorbeeld 'yo voy a viajar' en 'ellas van a empezar'.
  1. De formule is: "ir + a" + infinitivo.
  2. Gebruik deze structuur om over nabije toekomstige acties te praten.
Pronombre (Voornaamwoord)Fórmula (Formule)Ejemplo (Voorbeeld)
YoVoy + a + infinitivoYo voy a viajar en octubre. (Ik ga reizen in oktober.)
Vas + a + infinitivovas a descansar en verano. (Jij gaat uitrusten in de zomer.)
Él/Ella/UstedVa + a + infinitivoElla va a celebrar su cumpleaños en septiembre. (Zij gaat haar verjaardag vieren in september.)
Nosotros/NosotrasVamos + a + infinitivoNosotros vamos a disfrutar de la nieve en invierno. (Wij gaan genieten van de sneeuw in de winter.)
Vosotros/VosotrasVais + a + infinitivoVosotros vais a visitar Italia en otoño.  (Jullie gaan bezoeken Italië in de herfst.)
Ellos/Ellas/UstedesVan + a + infinitivoEllas van a empezar una nueva rutina en enero. (Zij gaan beginnen met een nieuwe routine in januari.)

Oefening 1: "Ir + a" + infinitivo

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

van, va, voy, vamos, vas, vais

1.
En verano nosotros ... a viajar.
(In de zomer gaan wij reizen.)
2.
El tiempo ... a cambiar en invierno.
(Het weer gaat veranderen in de winter.)
3.
Yo ... a celebrar mi cumpleaños en enero.
(Ik ga mijn verjaardag in januari vieren.)
4.
Vosotras ... a disfrutar del calor en julio.
(Jullie gaan genieten van de warmte in juli.)
5.
Tú ... a descansar en las vacaciones.
(Jij gaat uitrusten tijdens de vakantie.)
6.
Ellos ... a celebrar la Navidad en familia.
(Zij gaan Kerstmis met de familie vieren.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Yo ___ a viajar en octubre para disfrutar del otoño.

(Ik ___ in oktober reizen om van de herfst te genieten.)

2. Ellos ___ a cambiar de ropa en junio porque empieza el verano.

(Zij ___ in juni van kleding wisselen omdat de zomer begint.)

3. Nosotros ___ a preferir vacaciones en agosto, durante el verano.

(Wij ___ in augustus liever op vakantie, tijdens de zomer.)

4. Tú ___ a descansar en enero porque hace frío en invierno.

(Jij ___ in januari rusten omdat het koud is in de winter.)

5. Ella ___ a celebrar su cumpleaños en septiembre, en otoño.

(Zij ___ haar verjaardag vieren in september, in de herfst.)

6. Vosotros ___ a disfrutar de la primavera en abril y mayo.

(Jullie ___ genieten van de lente in april en mei.)

Leer de constructie "Ir + a + infinitivo" in het Spaans

Deze les richt zich op het begrijpen en gebruiken van de Spaanse uitdrukking "ir + a + infinitivo". Dit is een veelgebruikte grammaticavorm om aan te geven dat je iets in de nabije toekomst gaat doen.

Wat leert u in deze les?

  • De juiste vervoeging van het werkwoord ir voor verschillende persoonlijke voornaamwoorden.
  • Hoe u het werkwoord ir combineert met a en een infinitief om toekomstige acties te beschrijven.
  • Praktische voorbeelden die laten zien hoe u deze constructie in dagelijkse gesprekken gebruikt.

Voorbeelden van de constructie

Persoonlijk voornaamwoordFormuleVoorbeeldzin
YoVoy + a + infinitivoYo voy a viajar en octubre.
Vas + a + infinitivovas a descansar en verano.
Él/Ella/UstedVa + a + infinitivoElla va a celebrar su cumpleaños en septiembre.
Nosotros/NosotrasVamos + a + infinitivoNosotros vamos a disfrutar de la nieve en invierno.
Vosotros/VosotrasVais + a + infinitivoVosotros vais a visitar Italia en otoño.
Ellos/Ellas/UstedesVan + a + infinitivoEllas van a empezar una nueva rutina en enero.

Gebruik van "Ir + a + infinitivo"

Deze constructie wordt gebruikt om een handeling aan te geven die in de nabije toekomst gaat plaatsvinden. Bijvoorbeeld:

  • Yo voy a estudiar español. (Ik ga Spaans studeren.)
  • Nosotros vamos a comer pronto. (Wij gaan binnenkort eten.)

Verschillen tussen het Nederlands en Spaans

In het Spaans wordt de nabije toekomst vaak uitgedrukt met "ir + a + infinitivo". In het Nederlands gebruiken we meestal de uitdrukking "gaan + hele werkwoord" om hetzelfde aan te geven, bijvoorbeeld "Ik ga reizen".

Let op dat in het Nederlands het werkwoord "gaan" altijd hetzelfde blijft en dat we het hele werkwoord zonder vervoeging gebruiken, terwijl in het Spaans ir vervoegd wordt naar persoon en dan gevolgd wordt door a en het onvervoegde werkwoord.

Handige woorden en uitdrukkingen

  • Viajar: reizen
  • Descansar: rusten
  • Celebrar: vieren
  • Disfrutar: genieten
  • Visitar: bezoeken
  • Empezar: beginnen

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage