Leer de basis Spaanse voorzetsels van plaats, zoals en, sobre, entre, met praktische voorbeelden uit de wereld van het servies. Begrijp hoe deze voorzetsels worden gebruikt om locatie en positie aan te geven en ontdek belangrijke verschillen met het Nederlands.
- Plaatsvoorzetsels geven ons de locatie van iets of iemand aan in relatie tot andere objecten of personen.
Preposición (Voorzetsel) | Ejemplo (Voorbeeld) |
---|---|
En | El vaso está en el armario. (Het glas is in de kast.) |
Sobre | La olla está sobre la mesa. (De pan staat op de tafel.) |
Encima de | Los platos están encima de la mesa. (De borden staan op de tafel.) |
Debajo de | La servilleta está debajo del plato. (Het servet ligt onder het bord.) |
Delante de | El bol está delante del plato. (De kom staat voor het bord.) |
Detrás de | Los tenedores están detrás de las cucharas. (De vorken staan achter de lepels.) |
Cerca de | La sartén está cerca del armario. (De pan is dichtbij de kast.) |
Lejos de | Las tazas están lejos de las servilletas. (De kopjes staan ver weg van de servetten.) |
Dentro de | La jarra está dentro del armario. (De kan is in de kast.) |
Al lado de | El cuchillo está al lado del tenedor. (Het mes ligt naast de vork.) |
Uitzonderingen!
- De voorzetsels en, sobre en entre zijn de enige die niet gevolgd worden door een ander voorzetsel.
Oefening 1: Preposiciones de lugar: "En, sobre, entre,..."
Instructie: Vul het juiste woord in.
al lado del, a la derecha de las, sobre, delante de los, al lado de la, entre, cerca de la
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. El vaso está ___ el armario.
(Het glas staat ___ de kast.)2. La olla está ___ la mesa.
(De pan staat ___ de tafel.)3. La servilleta está ___ del plato.
(De servet ligt ___ het bord.)4. El bol está ___ del plato.
(De kom staat ___ het bord.)5. Los tenedores están ___ las cucharas.
(De vorken staan ___ de lepels.)6. El cuchillo está ___ del tenedor.
(Het mes staat ___ de vork.)