Oefening 1: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Marco está de visita en Toledo. Está un poco perdido y necesita llegar a la estación de tren. Un señor le ayuda.

Marco is op bezoek in Toledo. Hij is een beetje verdwaald en moet naar het treinstation. Een meneer helpt hem.
1. Marco: Disculpe, ¿Dónde está la estación de trenes? (Pardon, kunt u mij helpen? Ik ben een beetje verdwaald. Waar is het treinstation?)
2. Señor: La estación está cerca, pero hay que caminar un poco. ¿Vas andando? (Natuurlijk, maak je geen zorgen. Het station is dichtbij, maar je moet wel een stukje lopen. Ga je te voet?)
3. Marco: Sí, voy andando, no tengo prisa. (Ja, ik ga te voet. Ik heb geen haast, ik wil alleen de juiste weg vinden.)
4. Señor: Perfecto. Sigue recto por esta calle. Vas a encontrar una plaza grande con una fuente. (Perfect. Ga rechtdoor deze straat in. Je passeert een groot plein met een fontein.)
5. Marco: Vale, todo recto, plaza, fuente... ¿Y después? (Oké, rechtdoor, plein, fontein... En daarna?)
6. Señor: Después, en el segundo semáforo, gira a la izquierda. Luego sigue caminando unos cinco minutos más. (Daarna, bij het tweede verkeerslicht, sla je linksaf. Daarna wandel je nog ongeveer vijf minuten verder.)
7. Marco: Muy bien. Cuánto se tarda en llegar? Me has dicho que no está lejos, ¿no? (Heel goed. Is er een bord of een aanwijzing?)
8. Señor: No mucho, pero en esta parada pasa el autobús número 7 que te deja justo delante de la estación. (Ja, je ziet een blauw bord met 'Centraal Station'. Bovendien loopt er veel volk daar.)
9. Marco: ¡Ah, perfecto. Muchas gracias. (Hoe lang duurt het ongeveer? Je zei dat het niet ver is, toch?)
10. Señor: De nada. Te recomiendo visitar el parque que está en el centro. Solo tienes que volver por esta calle. (Niet lang, maar bij deze halte stopt bus nummer 7 die je vlak voor het station afzet.)

Oefening 2: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Cómo debe ir Marco para llegar a la estación de tren?

(Hoe moet Marco lopen om bij het treinstation te komen?)

2. ¿Qué referencia menciona el señor para indicar que Marco va bien?

(Welke herkenningspunt noemt de meneer om aan te geven dat Marco goed op weg is?)

3. Además del camino a pie, ¿qué otras opciones de transporte menciona el señor?

(Behalve de looproute, welke andere vervoersmogelijkheden noemt de meneer?)

4. ¿Dónde está la oficina de información turística según el diálogo?

(Waar is het toeristeninformatiepunt volgens de dialoog?)

Oefening 3: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. ¿Qué le dice el señor a Marco para indicarle que debe girar a la izquierda?
  2. Wat zegt de meneer tegen Marco om aan te geven dat hij naar links moet afslaan?
  3. Si estuvieras en el centro y no supieras dónde está la oficina de información turística, ¿qué harías?
  4. Als je in het centrum was en je weet niet waar het toeristeninformatiepunt is, wat zou je dan doen?
  5. ¿Conoces algún lugar en tu ciudad que esté cerca de una plaza? ¿Cuál?
  6. Ken je een plek in jouw stad die dicht bij een plein ligt? Welke?
  7. ¿Prefieres caminar o usar transporte cuando tienes que ir a un lugar nuevo? ¿Por qué?
  8. Loop je liever of gebruik je het vervoer als je naar een nieuwe plek moet? Waarom?