Leer in deze les de Spaanse bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden zoals mi, tu, su, nuestro en vuestro die het geslacht en aantal van het zelfstandig naamwoord volgen, bijvoorbeeld "mi casa" en "nuestros amigos".
  1. Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan in geslacht en getal aan het zelfstandig naamwoord aan.
  2. Ze worden vóór het zelfstandig naamwoord geplaatst, zoals mi casa.
  3. De bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden voor de derde persoon enkelvoud en meervoud zijn gelijk.
Persona (Persoon)Singular  (Enkelvoud)Plural  (Meervoud)
YoMi (Mijn)Mis (Mijn)
Tu (Jij)Tus (Jouw)
Él/Ella/UstedSu (Zijn)Sus (Zijn)
Nosotros/NosotrasNuestro (Ons)/ nuestra (onze)Nuestros (Onze)/ nuestras (onze)
Vosotros/VosotrasVuestro (Uw)/ vuestra (jullie)Vuestros (Jullie)/ vuestras (jullie)
Ellos/Ellas/UstedesSu (Zijn)Sus (Zijn)

Oefening 1: Los adjetivos posesivos

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

tu, Nuestros, Mis, Mi, Nuestras, tus, vuestro, Vuestra

1.
¿Cómo se llaman ... hermanos?
(Hoe heten jouw broers en zussen?)
2.
¿Cuántos años tiene ... abuela?
(Hoe oud is je oma?)
3.
¿Dónde vive ... primo?
(Waar woont jullie neef?)
4.
... familia es muy grande.
(Jullie familie is heel groot.)
5.
... tías son muy graciosas.
(Onze tantes zijn erg grappig.)
6.
... padres tienen un perro.
(Mijn ouders hebben een hond.)
7.
... tíos viven en Madrid.
(Onze ooms wonen in Madrid.)
8.
... padre vive en Valencia.
(Mijn vader woont in Valencia.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Mi hermano y yo compartimos ___ casa con nuestros padres.

(Mijn broer en ik delen ___ huis met onze ouders.)

2. ___ primos tienen una mascota muy simpática.

(___ neven hebben een erg sympathiek huisdier.)

3. Mi padre trabaja en ___ oficina cerca de casa.

(Mijn vader werkt in ___ kantoor dicht bij huis.)

4. ___ hijos están en la escuela y sus amigos también.

(___ kinderen zijn op school en hun vrienden ook.)

5. Ella siempre lleva ___ chaqueta porque hace frío afuera.

(Zij draagt altijd ___ jas omdat het koud is buiten.)

6. ¿Dónde está ___ coche? Lo veo en la calle.

(Waar is ___ auto? Ik zie hem op straat.)

Los adjetivos posesivos in het Spaans: een overzicht

In deze les leer je over los adjetivos posesivos, oftewel bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans. Deze woorden geven bezit aan en worden gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is, zoals mi casa (mijn huis) of tu libro (jouw boek).

Belangrijke eigenschappen van de Spaanse bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

  • Overeenstemming in geslacht en aantal: De bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan het geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en aantal (enkelvoud/meervoud) van het zelfstandig naamwoord aan, bijvoorbeeld mi casa (mijn huis, vrouwelijk enkelvoud) versus mis casas (mijn huizen, vrouwelijk meervoud).
  • Plaatsing: In het Spaans staan deze bijvoeglijke naamwoorden altijd voor het zelfstandig naamwoord, zoals in nuestro coche (onze auto).
  • Derde persoon: Voor hij/zij/u en zij/u meervoud worden dezelfde vormen gebruikt (su en sus), afhankelijk van het aantal zelfstandige naamwoorden.

Overzicht van de bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

PersoonEnkelvoudMeervoud
YoMiMis
TuTus
Él/Ella/UstedSuSus
Nosotros/NosotrasNuestro / NuestraNuestros / Nuestras
Vosotros/VosotrasVuestro / VuestraVuestros / Vuestras
Ellos/Ellas/UstedesSuSus

Praktische voorbeelden

  • Mi casa – mijn huis
  • Tu libro – jouw boek
  • Nuestra familia – onze familie
  • Sus amigos – hun vrienden / uw vrienden
  • Vuestro coche – jullie auto

Verschillen met het Nederlands

In het Spaans veranderen de bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden in geslacht en aantal mee met het zelfstandige naamwoord, iets wat in het Nederlands niet gebeurt. Bijvoorbeeld: nuestro perro (onze hond, mannelijk enkelvoud) maar nuestra casa (ons huis, vrouwelijk enkelvoud). Het Nederlandse bezittelijk voornaamwoord blijft onveranderd: "onze hond" en "ons huis". Bovendien staat in het Spaans het bezittelijk bijvoeglijk naamwoord altijd vóór het zelfstandig naamwoord, net als in het Nederlands.

Nuttige Spaanse uitdrukkingen voor bezit

  • Este es mi libro. – Dit is mijn boek.
  • ¿Dónde está tu casa? – Waar is jouw huis?
  • Nuestra familia vive aquí. – Onze familie woont hier.
  • Sus amigos son simpáticos. – Hun vrienden zijn aardig.
  • Vuestros coches están en la calle. – Jullie auto's staan op straat.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage