Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer de Spaanse bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden ('adjetivos posesivos'), die aangeven van wie iets is en aangepast worden aan het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden zijn mi, tu, su, nuestro/nuestra en vuestros/vuestras. Deze les helpt je de juiste vormen te gebruiken en begrijp je hun verschil met het Nederlands.
  1. Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan in geslacht en getal aan het zelfstandig naamwoord aan.
  2. Ze worden vóór het zelfstandig naamwoord geplaatst, zoals mi casa.
  3. De bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden voor de derde persoon enkelvoud en meervoud zijn gelijk.
Persona (Persoon)Singular  (Enkelvoud)Plural  (Meervoud)
YoMi (Mijn)Mis (Mijn)
Tu (Jij)Tus (Jouw)
Él/Ella/UstedSu (Zijn)Sus (Zijn)
Nosotros/NosotrasNuestro (Ons)/ nuestra (onze)Nuestros (Onze)/ nuestras (onze)
Vosotros/VosotrasVuestro (Uw)/ vuestra (jullie)Vuestros (Jullie)/ vuestras (jullie)
Ellos/Ellas/UstedesSu (Zijn)Sus (Zijn)

Oefening 1: Los adjetivos posesivos

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

tu, Nuestros, Mis, Mi, Nuestras, tus, vuestro, Vuestra

1.
¿Cómo se llaman ... hermanos?
(Hoe heten jouw broers en zussen?)
2.
¿Cuántos años tiene ... abuela?
(Hoe oud is je oma?)
3.
¿Dónde vive ... primo?
(Waar woont jullie neef?)
4.
... familia es muy grande.
(Jullie familie is heel groot.)
5.
... tías son muy graciosas.
(Onze tantes zijn erg grappig.)
6.
... padres tienen un perro.
(Mijn ouders hebben een hond.)
7.
... tíos viven en Madrid.
(Onze ooms wonen in Madrid.)
8.
... padre vive en Valencia.
(Mijn vader woont in Valencia.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Mi hermano y yo compartimos ___ casa con nuestros padres.

(Mijn broer en ik delen ___ huis met onze ouders.)

2. ___ primos tienen una mascota muy simpática.

(___ neven hebben een erg sympathiek huisdier.)

3. Mi padre trabaja en ___ oficina cerca de casa.

(Mijn vader werkt in ___ kantoor dicht bij huis.)

4. ___ hijos están en la escuela y sus amigos también.

(___ kinderen zijn op school en hun vrienden ook.)

5. Ella siempre lleva ___ chaqueta porque hace frío afuera.

(Zij draagt altijd ___ jas omdat het koud is buiten.)

6. ¿Dónde está ___ coche? Lo veo en la calle.

(Waar is ___ auto? Ik zie hem op straat.)

Los adjetivos posesivos: wat je leert in deze les

In deze les over "Los adjetivos posesivos" leer je hoe je bezit in het Spaans uitdrukt met behulp van bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden. Deze woorden geven aan van wie iets is en passen zich aan in getal (en bij sommige ook in geslacht) aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Ze komen altijd vóór het zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld: mi casa (mijn huis).

Overzicht van de belangrijkste bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

  • Singular: mi, tu, su, nuestro/nuestra, vuestro/vuestra
  • Plural: mis, tus, sus, nuestros/nuestras, vuestros/vuestras

Let op dat su en sus zowel voor hij, zij als u en zij (meervoud) gebruikt worden. Bij nosotros en vosotros wordt het geslacht aangegeven met nuestro/nuestra en vuestro/vuestra.

Belangrijke kenmerken

  • De bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden stemmen qua geslacht en getal overeen met het zelfstandig naamwoord, niet met de bezitter.
  • Ze worden altijd vóór het zelfstandig naamwoord geplaatst.

Het verschil met het Nederlands

In het Spaans past het bezittelijk bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan qua geslacht en aantal, terwijl het in het Nederlands meestal onveranderd blijft, zoals "mijn boek" en "mijn boeken" zonder verandering in "mijn". Een woord als vuestra (jullie, vrouwelijk enkelvoud) is in het Nederlands gewoon "jullie", ongeacht het geslacht van het zelfstandig naamwoord.

Handige woorden en uitdrukkingen:

  • mi casa – mijn huis
  • tus libros – jouw boeken
  • nuestra familia – onze familie
  • vuestras sillas – jullie stoelen

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage