El Dr. Gil Rodas explica cuánto ejercicio físico debemos que hacer y su efecto en la salud.
Dr. Gil Rodas legt uit hoeveel lichaamsbeweging we moeten doen en het effect ervan op de gezondheid.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
la salud de gezondheid
la actividad física lichamelijke activiteit
el ejercicio físico lichaamsbeweging
andar wandelen
la bicicleta fietsen
correr rennen
el entrenamiento de fuerza krachttraining
ir al gimnasio naar de sportschool gaan
Hay recomendaciones sobre la actividad física. (Er zijn richtlijnen voor lichamelijke activiteit.)
Estas recomendaciones han cambiado en los últimos años. (Deze richtlijnen zijn de afgelopen jaren veranderd.)
Debemos hacer ejercicio con un poco de intensidad. (We moeten oefeningen doen met een zekere intensiteit.)
Se recomienda hacer ejercicio por lo menos tres veces a la semana. (Het wordt aanbevolen minstens drie keer per week te sporten.)
En total, hay que hacer 150 minutos de ejercicio cada semana. (In totaal moet je wekelijks 150 minuten bewegen.)
El ejercicio puede ser caminar, montar en bicicleta o correr. (Bewegen kan wandelen, fietsen of hardlopen zijn.)
También es bueno hacer ejercicios de fuerza para ganar músculo. (Het is ook goed om krachttraining te doen om spieren op te bouwen.)
En el fin de semana, podemos ir a la montaña o al gimnasio. (In het weekend kunnen we de bergen ingaan of naar de sportschool gaan.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Carlos acaba de inscribirse en el gimnasio y tiene su primera consulta con su entrenadora personal,Marta.

Carlos is net lid geworden van de sportschool en heeft zijn eerste consult met zijn personal trainer, Marta.
1. Carlos: Hola, ¿eres la entrenadora con la que tengo la cita hoy? (Hallo, bent u de coach met wie ik vandaag een afspraak heb?)
2. Marta: ¡Hola, Carlos! Sí, soy Marta, tu entrenadora. ¿Cómo estás? (Hallo, Carlos! Ja, ik ben Marta, jouw coach. Hoe gaat het met je?)
3. Carlos: Estoy bien, un poco nervioso, pero preparado para empezar. (Het gaat goed, een beetje zenuwachtig, maar ik ben klaar om te beginnen.)
4. Marta: No te preocupes, vamos paso a paso. ¿Qué quieres conseguir con el ejercicio? (Maak je geen zorgen, we doen het stap voor stap. Wat wil je met de training bereiken?)
5. Carlos: Quiero bajar de peso y tonificar, sobre todo el abdomen. (Ik wil afvallen en mijn spieren versterken, vooral mijn buikspieren.)
6. Marta: Perfecto, haremos cardio y ejercicios de fuerza. (Perfect, we gaan cardio en krachttraining doen.)
7. Carlos: ¿Cuántos días a la semana debo entrenar para ver resultados? (Hoeveel dagen per week moet ik trainen om resultaat te zien?)
8. Marta: Lo ideal son tres veces por semana, pero podemos adaptar el plan. (Het beste is drie keer per week, maar we kunnen het schema aanpassen.)
9. Carlos: ¿Y cuánto dura cada sesión? (En hoe lang duurt elke sessie?)
10. Marta: Unos 45 minutos o una hora, según avances. (Ongeveer 45 minuten tot een uur, afhankelijk van je vooruitgang.)
11. Carlos: ¡Perfecto! ¿Empezamos la rutina ahora? (Perfect! Beginnen we nu met de routine?)
12. Marta: ¡Vamos allá! Te guiaré en esta primera sesión. (Laten we gaan! Ik begeleid je tijdens deze eerste sessie.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Quién es Marta en la conversación?

(Wie is Marta in het gesprek?)

2. ¿Qué quiere lograr Carlos con el ejercicio?

(Wat wil Carlos bereiken met de oefeningen?)

3. ¿Cuántas veces a la semana recomienda Marta entrenar?

(Hoe vaak per week raadt Marta aan om te trainen?)

4. ¿Cuánto tiempo debe durar cada sesión de entrenamiento, según Marta?

(Hoe lang moet elke trainingssessie duren volgens Marta?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. ¿Cuántas veces a la semana haces ejercicio y qué tipo de actividad prefieres?
  2. Hoe vaak per week sport je en welke soort activiteit heeft jouw voorkeur?
  3. ¿Has tenido alguna vez un entrenador personal o alguien que te ha guiado con tus ejercicios? ¿Cómo fue la experiencia?
  4. Heb je ooit een personal trainer gehad of iemand die je begeleidde bij je oefeningen? Hoe was die ervaring?
  5. ¿Qué objetivos tienes cuando practicas deporte o ejercicio físico?
  6. Wat zijn jouw doelen als je sport of aan fysieke oefeningen doet?
  7. ¿Prefieres hacer actividades al aire libre como correr o montar en bicicleta, o ejercicios en un gimnasio? ¿Por qué?
  8. Doe je liever buitenactiviteiten zoals hardlopen of fietsen, of geef je de voorkeur aan oefeningen in de sportschool? Waarom?