A1.19: Prijzen en geld

Precios y dinero

Leer in deze les hoe je in het Spaans prijzen en betaalmethoden bespreekt. Ontdek belangrijke woorden zoals 'efectivo', 'tarjeta', 'descuento' en oefenen met praktische dialogen in winkels en cafés. Verwerf basiskennis over werkwoorden en zinsconstructies rondom geld en aankopen.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 El precio: De prijs (Spaans)

El precio

Show

De prijs Show

 Comprar (kopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Comprar

Show

Kopen Show

 El dinero: het geld (Spaans)

El dinero

Show

Het geld Show

 El euro: de euro (Spaans)

El euro

Show

De euro Show

 La factura: De factuur (Spaans)

La factura

Show

De factuur Show

 El descuento: de korting (Spaans)

El descuento

Show

De korting Show

 El cambio: De verandering (Spaans)

El cambio

Show

De verandering Show

 Barato: goedkoop (Spaans)

Barato

Show

Goedkoop Show

 Caro: duur (Spaans)

Caro

Show

Duur Show

 La tienda: de winkel (Spaans)

La tienda

Show

De winkel Show

 Pagar (betalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Pagar

Show

Betalen Show

 Costar (kosten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Costar

Show

Kosten Show

 La tarjeta: De kaart (Spaans)

La tarjeta

Show

De kaart Show

 El efectivo: het contant geld (Spaans)

El efectivo

Show

Het contant geld Show

 La cuenta: De rekening (Spaans)

La cuenta

Show

De rekening Show

 Vender (verkopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vender

Show

Verkopen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
cuesta | ¿Cuánto | chaqueta? | esta
¿Cuánto cuesta esta chaqueta?
(Hoeveel kost dit jack?)
2.
o solo | con efectivo? | con tarjeta | ¿Puedo pagar
¿Puedo pagar con tarjeta o solo con efectivo?
(Kan ik met kaart betalen of alleen contant?)
3.
es | Este | ¿verdad? | vestido | barato, | bastante
Este vestido es bastante barato, ¿verdad?
(Deze jurk is best goedkoop, toch?)
4.
dinero, | poco | Tengo | descuento? | algún | ¿hay
Tengo poco dinero, ¿hay algún descuento?
(Ik heb weinig geld, is er een korting?)
5.
por | el | cambio, | favor? | da | ¿Me
¿Me da el cambio, por favor?
(Kunt u mij alstublieft wisselgeld geven?)
6.
muchos | diferentes | de | monedas. | billetes | Venden
Venden muchos billetes de diferentes monedas.
(Ze verkopen veel biljetten in verschillende valuta.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

¿Cuánto cuesta este vestido en la tienda del centro? (Hoeveel kost deze jurk in de winkel in het centrum?)
Prefiero pagar con tarjeta porque no llevo efectivo. (Ik betaal liever met kaart want ik heb geen contant geld bij me.)
Hay un descuento bastante bueno en los billetes de tren hoy. (Er is vandaag een behoorlijke korting op treinkaartjes.)
Esta fruta está barata porque es de temporada. (Dit fruit is goedkoop omdat het seizoensgebonden is.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer de volgende woorden in twee categorieën gerelateerd aan geld en betaalwijzen.

Medios de pago

Precios y acciones de compra

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Vender


Verkopen

2

El descuento


De korting

3

El euro


De euro

4

La tarjeta


De kaart

5

La factura


De factuur

Ejercicio 5: Gespreksoefening

Instrucción:

  1. Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je? (Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je?)
  2. Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om korting. (Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om een korting.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Quiero comprar pan y manzanas.

Ik wil wat brood en appels kopen.

No quiero comprar nada.

Ik wil niets kopen.

Las naranjas son bastante caras.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

Las cebollas son baratas.

De uien zijn goedkoop.

¿Puedo pagar en efectivo o con tarjeta?

Kan ik contant betalen of met pin?

¿Hay algún descuento para las verduras?

Is er een korting op de groenten?

¿Cuánto cuestan las naranjas?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Las manzanas cuestan tres euros con cincuenta.

De appels kosten drie euro vijftig.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ¿Cuánto ____ usted por esta camisa en la tienda?

(Hoeveel ____ u voor dit overhemd in de winkel?)

2. Esta camisa ____ veinte euros, pero tiene un descuento.

(Dit overhemd ____ twintig euro, maar heeft een korting.)

3. Yo siempre ____ con tarjeta en esta tienda porque es más seguro.

(Ik ____ altijd met kaart in deze winkel omdat het veiliger is.)

4. Ellos ____ productos locales y el precio es bastante barato.

(Zij ____ lokale producten en de prijs is vrij goedkoop.)

Oefening 8: Winkelen in de winkel met verschillende betaalmethoden

Instructie:

Esta mañana, yo (Pagar - Presente) con tarjeta en la tienda porque no llevo efectivo. El precio (Ser - Presente) un poco caro, pero hay un descuento. Mi amiga Ana (Comprar - Presente) dos unidades y dice que le (Costar - Presente) bastante. El dependiente siempre (Vender - Presente) productos de buena calidad. Nosotros siempre (Pagar - Presente) con billetes cuando no tenemos tarjeta.


Vanmorgen betaal ik met kaart in de winkel omdat ik geen contant geld bij me heb. De prijs is een beetje duur, maar er is korting. Mijn vriendin Ana koopt twee stuks en zegt dat het haar nogal wat kost. De verkoper verkoopt altijd producten van goede kwaliteit. Wij betalen altijd met biljetten als we geen kaart hebben.

Werkwoordschema's

Pagar - Betalen

Presente

  • yo pago
  • tú pagas
  • él/ella/Ud. paga
  • nosotros pagamos
  • vosotros pagáis
  • ellos/ellas/Uds. pagan

Ser - Zijn

Presente

  • yo soy
  • tú eres
  • él/ella/Ud. es
  • nosotros somos
  • vosotros sois
  • ellos/ellas/Uds. son

Comprar - Kopen

Presente

  • yo compro
  • tú compras
  • él/ella/Ud. compra
  • nosotros compramos
  • vosotros compráis
  • ellos/ellas/Uds. compran

Costar - Kosten

Presente

  • yo cuesto
  • tú cuestas
  • él/ella/Ud. cuesta
  • nosotros costamos
  • vosotros costáis
  • ellos/ellas/Uds. cuestan

Vender - Verkopen

Presente

  • yo vendo
  • tú vendes
  • él/ella/Ud. vende
  • nosotros vendemos
  • vosotros vendéis
  • ellos/ellas/Uds. venden

Oefening 9: Adverbios de cantidad: "Mucho, poco, bastante,..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijwoorden van hoeveelheid: "Mucho, poco, bastante, ..."

Toon vertaling Toon antwoorden

poco, muchas, pocos, nada, mucha, mucho, bastante

1.
Tengo ... euros en mi bolsillo.
(Ik heb weinig euro's in mijn zak.)
2.
Este precio es ... alto.
(Deze prijs is nogal hoog.)
3.
Esto es ... efectivo.
(Dit is niet erg effectief.)
4.
En esta tienda no hay ... interesante.
(In deze winkel is er niets interessants.)
5.
Tengo ... energía.
(Ik heb veel energie.)
6.
Pago ... por esta ropa.
(Ik betaal veel voor deze kleding.)
7.
Tengo ... amigas.
(Ik heb veel vriendinnen.)
8.
Esto no cuesta ....
(Dit kost niets.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.19.2 Gramática

Adverbios de cantidad: "Mucho, poco, bastante,..."

Bijwoorden van hoeveelheid: "Mucho, poco, bastante, ..."


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Pagar betalen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) pago ik betaal
(tú) pagas jij betaalt
(él/ella) paga hij betaalt / zij betaalt
(nosotros/nosotras) pagamos wij betalen
(vosotros/vosotras) pagáis jullie betalen
(ellos/ellas) pagan zij betalen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Costar kosten

Presente

Spaans Nederlands
cuesta kost

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Vender verkopen

Presente

Spaans Nederlands
(yo) vendo ik verkoop
(tú) vendes jij verkoopt
(él/ella) vende hij/zij verkoopt
(nosotros/nosotras) vendemos wij verkopen
(vosotros/vosotras) vendéis jullie verkopen
(ellos/ellas) venden zij verkopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Prijzen en geld in het Spaans

In deze les ontdek je hoe je over prijzen en geld kunt praten in het Spaans. Je leert veelgebruikte uitdrukkingen om te vragen naar prijzen, manieren om te betalen en belangrijke bijwoorden van hoeveelheid zoals mucho, poco en bastante. Bijvoorbeeld, zinnen als: „¿Cuánto cuesta esta chaqueta?” (Hoeveel kost dit jasje?) en „¿Puedo pagar con tarjeta o solo con efectivo?” (Kan ik met kaart betalen of alleen contant?) helpen je om makkelijk te communiceren in winkels en cafés.

Belangrijke woorden en thema’s

  • Medios de pago (Betaalmethoden): el efectivo (contant geld), la tarjeta (kaart), los billetes (bankbiljetten), la moneda (muntgeld), el euro.
  • Precios y acciones de compra (Prijzen en koopacties): barato (goedkoop), caro (duur), el descuento (korting), pagar (betalen).

Praktische dialogen

Je oefent met echte situaties, zoals prijzen vragen in een kledingwinkel of café. Bijvoorbeeld:

  • „¿Cuánto cuesta esta camisa?” — „Esta camisa cuesta veinte euros.”
  • „¿Puedo pagar con tarjeta?” — „Sí, aceptamos tarjeta y también efectivo.”

Werkwoorden en vervoegingen

Er is speciale aandacht voor de tegenwoordige tijd van belangrijke werkwoorden zoals pagar, ser, comprar, costar en vender. Bijvoorbeeld, „yo pago”, „él compra”, „nosotros vendemos”. Deze kennis helpt je om correcte zinnen te vormen over kopen en betalen.

Vergelijking Spaans en Nederlands over prijzen

In het Spaans is het gebruikelijk om het werkwoord costar te gebruiken om te vragen naar prijzen, zoals in „¿Cuánto cuesta?”. In het Nederlands zou je gewoon „Hoeveel kost ...?” zeggen, wat letterlijk vergelijkbaar is. Daarnaast is pagar belangrijk om te kennen, wat „betalen” betekent. In het Spaans zijn betaalmiddelen duidelijk benoemd (contant = efectivo, kaart = tarjeta), dus het helpt om deze woorden te onthouden voor praktische situaties.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏