Leer cómo describir síntomas como "fiebre" y "dolor de cabeza", y practicar expresiones útiles para la consulta médica, como "Me duele" y "Tengo fiebre".
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (12) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Classificeer de woorden in de twee categorieën zoals van toepassing: symptomen en kwalen, of plaatsen en gezondheidsprofessionals.
Síntomas y dolencias
Lugares y profesionales de la salud
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Toser
Hoesten
2
Ayudar
Helpen
3
El medicamento
Het medicijn
4
Doler
Pijn doen
5
Los síntomas
De symptomen
Ejercicio 5: Gespreksoefening
Instrucción:
- Beschrijf de symptomen van elke persoon. (Beschrijf de symptomen van elke persoon.)
- Speel een dialoog af bij de huisarts. (Speel een dialoog bij de dokter.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Tiene dolor en el cuello. Hij heeft pijn in de nek. |
Tienes fiebre. Je hebt koorts. |
Me duele la espalda. Mijn rug doet pijn. |
¿Dónde te duele? Waar doet het pijn? |
Tengo tos. Ik heb een hoest. |
Tengo dolor de cabeza. Ik heb hoofdpijn. |
Tengo dolor de estómago. Ik heb buikpijn. |
Me siento mareado. Ik voel me misselijk. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Cuando me ______________ la cabeza, normalmente tomo un medicamento.
(Als ik ______________ hoofdpijn heb, neem ik meestal een medicijn.)2. Mi madre siempre me ______________ bien cuando estoy enfermo.
(Mijn moeder ______________ me altijd goed als ik ziek ben.)3. En el hospital, el doctor me pregunta si ______________ mucho.
(In het ziekenhuis vraagt de dokter me of ik ______________ veel hoest.)4. El medicamento funciona ______________ y reduce la fiebre.
(Het medicijn werkt ______________ en verlaagt de koorts.)Oefening 8: Een bezoek aan de dokter vanwege hoofdpijn
Instructie:
Werkwoordschema's
Doler - Doler
Presente
- yo duelo
- tú dueles
- él/ella/Ud. duele
- nosotros/nosotras dolemos
- vosotros/vosotras doléis
- ellos/ellas/Uds. duelen
Ir - Ir
Presente
- yo voy
- tú vas
- él/ella/Ud. va
- nosotros/nosotras vamos
- vosotros/vosotras vais
- ellos/ellas/Uds. van
Llegar - Llegar
Presente
- yo llego
- tú llegas
- él/ella/Ud. llega
- nosotros/nosotras llegamos
- vosotros/vosotras llegáis
- ellos/ellas/Uds. llegan
Estar - Estar
Presente
- yo estoy
- tú estás
- él/ella/Ud. está
- nosotros/nosotras estamos
- vosotros/vosotras estáis
- ellos/ellas/Uds. están
Tener - Tener
Presente
- yo tengo
- tú tienes
- él/ella/Ud. tiene
- nosotros/nosotras tenemos
- vosotros/vosotras tenéis
- ellos/ellas/Uds. tienen
Examinar - Examinar
Presente
- yo examino
- tú examinas
- él/ella/Ud. examina
- nosotros/nosotras examinamos
- vosotros/vosotras examináis
- ellos/ellas/Uds. examinan
Recetar - Recetar
Presente
- yo receto
- tú recetas
- él/ella/Ud. receta
- nosotros/nosotras recetamos
- vosotros/vosotras recetáis
- ellos/ellas/Uds. recetan
Deber - Deber
Presente
- yo debo
- tú debes
- él/ella/Ud. debe
- nosotros/nosotras debemos
- vosotros/vosotras debéis
- ellos/ellas/Uds. deben
Bajar - Bajar
Presente
- yo bajo
- tú bajas
- él/ella/Ud. baja
- nosotros/nosotras bajamos
- vosotros/vosotras bajáis
- ellos/ellas/Uds. bajan
Volver - Volver
Presente
- yo vuelvo
- tú vuelves
- él/ella/Ud. vuelve
- nosotros/nosotras volvemos
- vosotros/vosotras volvéis
- ellos/ellas/Uds. vuelven
Oefening 9: Adverbios de modo
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Manierbijwoorden
Toon vertaling Toon antwoordennecesariamente, rápidamente, con dificultad, mal, con cuidado, bien, fácilmente, lentamente
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Ziekte en pijn - Lesoverzicht
Deze les is bedoeld voor beginners (niveau A1) en behandelt woordenschat en uitdrukkingen die te maken hebben met ziekte, pijn en bezoeken aan de dokter in het Spaans. Je leert hoe je symptomen en kwaaltjes kunt beschrijven, hoe je met gezondheidsprofessionals communiceert en basiszinnen rond gezondheidszorg kunt gebruiken.
Belangrijke thema's in deze les
- Symptomen en aandoeningen: Woorden als el dolor (de pijn), la fiebre (koorts), la alergia (allergie), la gripe (griep) en la tos (hoest) worden geïntroduceerd.
- Gezondheidslocaties en professionals: Termen zoals el doctor (de dokter), el hospital (het ziekenhuis) en el medicamento (het medicijn) helpen om situaties in de zorgomgeving te beschrijven.
- Belangrijke werkwoorden en vervoegingen: Bijvoorbeeld doler (pijn doen), tener (hebben), volver (terugkomen) en hun correcte vervoegingen in de tegenwoordige tijd.
- Praktische dialogen: Voorbeelden van gesprekken bij de dokter, in de apotheek en telefonisch afspraken maken versterken de spreekvaardigheid.
- Adverbia van wijze: Zoals cuidadosamente (zorgvuldig), rápidamente (snel), helpen bij het beschrijven van handelingen.
Voorbeeldzinnen
- Doctor, me duele la cabeza y tengo fiebre. (Dokter, ik heb hoofdpijn en koorts.)
- ¿Toma usted el medicamento correctamente y descansa bien? (Neemt u de medicijnen correct en rust u goed uit?)
- Para prevenir la gripe, es importante vacunarse regularmente. (Om griep te voorkomen, is het belangrijk om regelmatig gevaccineerd te worden.)
- El doctor me ayuda siempre con cuidado y mucha paciencia. (De dokter helpt mij altijd met zorg en veel geduld.)
Verschillen tussen Nederlands en Spaans in deze context
In het Spaans wordt vaak gebruikgemaakt van het werkwoord doler om aan te geven dat iets pijn doet, wat letterlijk vertaald kan worden als "pijn hebben aan". In het Nederlands zeg je bijvoorbeeld "Ik heb hoofdpijn," terwijl je in het Spaans zegt Me duele la cabeza, wat letterlijk "Aan mij doet de hoofd pijn" betekent.
Daarnaast zijn er woorden die niet letterlijk overeenkomen in structuur, zoals el medicamento (het medicijn), waar het Nederlandse woord vaak een andere woordbouw heeft.
Handige uitdrukkingen voor in gesprek met een dokter of apotheek zijn: ¿Dónde le duele? (Waar doet het pijn?), Necesito ayuda (Ik heb hulp nodig), en ¿Cómo debo tomarlo? (Hoe moet ik het innemen?).