Oefening 1: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Pedro pregunta a María si tiene planes o puede ir en el cine con ella.

Pedro vraagt aan María of ze plannen heeft of met haar naar de bioscoop kan gaan.
1. Pedro: Oye, ¿tienes planes para esta tarde? (Hé, heb je plannen voor vanmiddag?)
2. María: Quería ir al cine, ¿vienes conmigo? (Ik wilde naar de bioscoop gaan, ga je mee?)
3. Pedro: No puedo, ya he quedado con unas amigas. ¿Quieres venir con nosotras? (Ik kan niet, ik heb al met een paar vriendinnen afgesproken. Wil je met ons mee komen?)
4. María: ¿Qué vais a hacer? (Ik weet het niet, wat gaan jullie doen?)
5. Pedro: Vamos a preparar algo de cena juntas. (We gaan samen iets klaarmaken voor het avondeten.)
6. María: ¿Dónde vais a cocinar? (Perfect, waar gaan jullie koken?)
7. Pedro: En casa de Laura, tiene una cocina muy grande. (Bij Laura thuis, ze heeft een heel grote keuken.)
8. María: ¿Quiénes más vais a venir? (Wie komen er nog meer?)
9. Pedro: Marta y Carmen también van a ayudar. (Marta en Carmen gaan ook helpen.)
10. María: ¿A qué hora empezáis? (Hoe laat gaan jullie beginnen?)
11. Pedro: Sobre las seis de la tarde, más o menos. ¿Vienes o no? (Rond een uur of zes 's avonds, ongeveer. Kom je wel of niet?)
12. María: Sí, es un buen plan. ¡Gracias! (Ja, het is een goed plan. Dank je!)

Oefening 2: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Por qué no puede Pedro ir al cine con María?

(Waarom kan Pedro niet met María naar de bioscoop?)

2. ¿Qué van a hacer Pedro y sus amigas esta tarde?

(Wat gaan Pedro en zijn vriendinnen vanmiddag doen?)

3. ¿Dónde van a cocinar María y sus amigas?

(Waar gaan María en haar vriendinnen koken?)

4. ¿A qué hora empiezan a preparar la cena?

(Hoe laat beginnen ze met het klaarmaken van het avondeten?)

Oefening 3: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. ¿Qué planes haces normalmente cuando quedas con amigos por la tarde?
  2. Welke plannen maak je normaal gesproken als je 's middags met vrienden afspreekt?
  3. ¿Prefieres ir al cine o preparar algo en casa cuando sales con amigos? ¿Por qué?
  4. Ga je liever naar de bioscoop of bereid je iets voor thuis als je met vrienden uitgaat? Waarom?
  5. ¿Cómo preguntas a tus amigos cuándo y dónde quedar para hacer algo juntos?
  6. Hoe vraag je aan je vrienden wanneer en waar je afspreekt om samen iets te doen?
  7. ¿Con qué frecuencia te reúnes con amigos para cocinar o hacer actividades en casa?
  8. Hoe vaak kom je met vrienden samen om te koken of activiteiten thuis te doen?