Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer de belangrijkste Spaanse vraagwoorden zoals ¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ¿Cuándo?, ¿Dónde?, ¿Cómo?, ¿Por qué? en ¿Cuánto? en ontdek hoe je ze gebruikt om vragen te stellen. Ontdek het gebruik van dubbele vraagtekens en de aanpassing van vraagwoorden aan het zelfstandig naamwoord. Vergelijkingen met het Nederlands helpen bij het begrijpen van verschillen en het gebruiken van deze woorden in het dagelijks Spaans.
  1. In het Spaans worden de vraagtekens ¿ en ? aan het begin en het einde van de vraag geplaatst.
  2. Sommige vraagwoorden zijn bijvoeglijke naamwoorden en moeten worden aangepast aan het zelfstandig naamwoord.
Palabras interrogativas (vraagwoorden)Ejemplos (Voorbeelden)
¿Qué?¿Qué ingredientes necesitas para el pan? (¿Welke ingrediënten heb je nodig voor het brood?)
¿Quién? / ¿Quiénes?¿Quién cocina la cena en tu casa? (¿Wie kookt het avondeten bij jou thuis?)
¿Cuál? / ¿Cuáles?¿Cuál es tu receta casera favorita? (¿Welke is je favoriete zelfgemaakte recept?)
¿Cuándo?¿Cuándo te levantas para desayunar? (¿Wanneer sta je op om te ontbijten?)
¿Dónde?¿Dónde guardas el aceite? (¿Waar bewaar je de olie?)
¿A dónde?¿A dónde vas después de cenar? (¿A waar ga je na het avondeten?)
¿Cómo?¿Cómo se cocina la cebolla con el tomate? (¿Hoe wordt de ui met de tomaat gekookt?)
¿Por qué?¿Por qué te gusta cocinar con mantequilla? (Waarom vind je het leuk om met boter te koken?)
¿Cuánto? / ¿Cuánta?¿Cuánto azúcar necesitas? (¿Hoeveel suiker heb je nodig?)
¿Cuántos? / ¿Cuántas?¿Cuántas cebollas usas en la receta? (¿Hoeveel uien gebruik je in het recept?)

Oefening 1: Palabras interrogativas: "¿Qué?, ¿Quién?, ¿Cuál?, ..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Cuándo, Por qué, Cuál, Cuántas, Qué, Dónde, Quiénes

1.
¿... te levantas por la mañana?
(Wanneer word je 's ochtends wakker?)
2.
¿... está el azúcar?
(Waar is de suiker?)
3.
¿... cebollas necesitas?
(Hoeveel uien heb je nodig?)
4.
¿... usas mantequilla?
(Waarom gebruik je boter?)
5.
¿... compras este aceite?
(Waar koop je deze olie?)
6.
¿... es tu receta favorita?
(Wat is jouw favoriete recept?)
7.
¿... ingredientes necesitas?
(Welke ingrediënten heb je nodig?)
8.
¿... te ayudan en la cocina?
(Wie helpen je in de keuken?)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ¿___ ingredientes necesitas para hacer la paella?

(___ ingrediënten heb je nodig om paella te maken?)

2. ¿___ cocina la cena en tu casa?

(___ kookt het avondeten bij jou thuis?)

3. ¿___ es tu receta casera favorita?

(___ is je favoriete huisgemaakte recept?)

4. ¿___ guardas los ingredientes frescos?

(___ bewaar je de verse ingrediënten?)

5. ¿___ te gusta cocinar con aceite de oliva?

(___ kook je graag met olijfolie?)

6. ¿___ tomates necesitas para la receta?

(___ tomaten heb je nodig voor het recept?)

Palabras interrogativas in het Spaans

In deze les leer je de belangrijkste vraagwoorden in het Spaans, ook wel palabras interrogativas genoemd. Deze woorden gebruik je om vragen te stellen en belangrijke informatie op te vragen. Bijvoorbeeld: ¿Qué? (Wat?), ¿Quién? (Wie?), ¿Cuál? (Welke?), ¿Cuándo? (Wanneer?), ¿Dónde? (Waar?), ¿Cómo? (Hoe?), ¿Por qué? (Waarom?) en ¿Cuánto? (Hoeveel?).

Overzicht van de vraagwoorden

  • ¿Qué? – vraagt naar dingen, bijvoorbeeld "¿Qué ingredientes necesitas para el pan?"
  • ¿Quién? / ¿Quiénes? – vraagt naar personen, bijvoorbeeld "¿Quién cocina la cena en tu casa?"
  • ¿Cuál? / ¿Cuáles? – vraagt naar keuze uit opties, bijvoorbeeld "¿Cuál es tu receta casera favorita?"
  • ¿Cuándo? – vraagt naar tijd, bijvoorbeeld "¿Cuándo te levantas para desayunar?"
  • ¿Dónde? en ¿A dónde? – vraagt naar plaats of bestemming, bijvoorbeeld "¿Dónde guardas el aceite?" of "¿A dónde vas después de cenar?"
  • ¿Cómo? – vraagt naar manier of wijze, bijvoorbeeld "¿Cómo se cocina la cebolla con el tomate?"
  • ¿Por qué? – vraagt naar reden, bijvoorbeeld "¿Por qué te gusta cocinar con mantequilla?"
  • ¿Cuánto? / ¿Cuánta? en ¿Cuántos? / ¿Cuántas? – vragen naar hoeveelheid, bijvoorbeeld "¿Cuánto azúcar necesitas?" of "¿Cuántas cebollas usas en la receta?"

Belangrijke aandachtspunten

In het Spaans gebruik je altijd de vraagtekens ¿ en ? aan het begin en einde van een vraag. Daarnaast zijn sommige vraagwoorden adjectieven en moeten ze worden aangepast aan het zelfstandige naamwoord (bijvoorbeeld: ¿Cuántas cebollas?).

Vergelijking met het Nederlands

In het Nederlands gebruik je vraagwoorden zoals "Wat?", "Wie?", "Welke?", "Wanneer?", "Waar?", "Hoe?" en "Waarom?". Een belangrijk verschil is dat het Spaans dubbele vraagtekens gebruikt, terwijl het Nederlands alleen een vraagteken aan het eind zet. Daarnaast worden sommige Spaanse vraagwoorden vervoegd naar het zelfstandig naamwoord (geslacht en aantal), iets wat in het Nederlands niet voorkomt.

Handige Spaanse uitdrukkingen voor Nederlandse studenten zijn bijvoorbeeld: ¿Qué es esto? (Wat is dit?), ¿Quién está allí? (Wie is daar?), en ¿Cómo estás? (Hoe gaat het?).

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage