Los Javis, guionistas y directores nos invitan a su casa de Malasaña, en Madrid.
De Javis, scenarioschrijvers en regisseurs, nodigen ons uit in hun huis in Malasaña, Madrid.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
La cocina De keuken
Ordenada Opgeruimd
La casa Het huis
El salón De woonkamer
La tele De televisie
Descansar Uitgerust
La lámpara De lamp
El sofá De bank
El sofá cama De slaapbank
El cuadro Het schilderij
En otras casas, la cocina no era muy práctica. (In andere huizen was de keuken niet erg praktisch.)
Ahora tenemos una cocina con mucho espacio para guardar cosas. (Nu hebben we een keuken met veel ruimte om dingen op te bergen.)
En el despacho guardamos todos los libros. (In het bureau bewaren we alle boeken.)
En el salón hay un sofá cama muy cómodo. (In de woonkamer staat een heel comfortabele slaapbank.)
Usamos el salón para ver la televisión, descansar o leer. (We gebruiken de woonkamer om televisie te kijken, uit te rusten of te lezen.)
Hay una lámpara para leer. (Er is een leeslamp.)
En la pared hay un cuadro de un artista catalán. (Aan de muur hangt een schilderij van een Catalaanse kunstenaar.)
En la casa viven dos perros. (In het huis wonen twee honden.)
Cuando tenemos más perros, nos mudamos a una casa más grande. (Als we meer honden krijgen, verhuizen we naar een groter huis.)
Esta casa nos ayuda a estar más ordenados. (Dit huis helpt ons om ordelijker te zijn.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Lee el diálogo sobre el piso de los Javis, una pareja que vive en Madrid.

Lees de dialoog over het appartement van de Javis, een stel dat in Madrid woont.
1. Sergio: ¡Bienvenida! ¿Qué tal ha sido el viaje? (Welkom! Hoe was de reis?)
2. Sofía: ¡Hola! Bien, sólo un poco de retraso. (Hallo! Goed, alleen een beetje vertraging.)
3. Sergio: ¡Quítate el abrigo! Por fin puedes ver nuestra casa completa. (Doe je jas uit! Eindelijk kun je ons hele huis zien.)
4. Sofía: Es incluso más bonita que en las fotos, ¡y qué espacio! (Het is zelfs mooier dan op de foto’s, en wat een ruimte!)
5. Sergio: Primero la cocina, tenemos mucho espacio para guardar las cosas. (Eerst de keuken, we hebben veel ruimte om spullen op te bergen.)
6. Sofía: Se ve genial y muy práctica. (Het ziet er geweldig uit en is heel praktisch.)
7. Sergio: Este es el salón, tiene un televisor grande y un sofá que también es cama para cuando vienen invitados. (Dit is de woonkamer, er staat een grote tv en een bank die ook een bed is voor als er gasten komen.)
8. Sofía: Muy acogedor, completamente a vuestro estilo. Las lámparas, cuadros y otros detalles crean un ambiente especial. (Heel gezellig, helemaal jullie stijl. De lampen, schilderijen en andere details creëren een speciale sfeer.)
9. Sergio: La estantería, la mesita y la cama de los perros… (De boekenkast, het tafeltje en het hondenbed…)
10. Sofía: ¿De verdad duermen los perros aquí? (Slapen de honden hier echt?)
11. Sergio: ¡No, qué va! Están tan mimados que cada noche duermen con nosotros en la cama. (Nee joh! Ze worden zo verwend dat ze elke nacht bij ons in bed slapen.)
12. Sofía: Claro, entonces vamos a ver vuestro dormitorio, tengo mucha curiosidad. (Natuurlijk, dan gaan we jullie slaapkamer bekijken, ik ben erg benieuwd.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Cómo fue el viaje de Sofía a la casa de Sergio?

(Hoe was Sofia’s reis naar het huis van Sergio?)

2. ¿Qué le muestra Sergio primero a Sofía en la casa?

(Wat laat Sergio Sofia als eerste zien in het huis?)

3. ¿Dónde duermen los perros según Sergio?

(Waar slapen de honden volgens Sergio?)

4. ¿Por qué Sofía dice que el salón es “súper acogedor”?

(Waarom zegt Sofia dat de woonkamer ‘super gezellig’ is?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. ¿Cómo es tu casa o el lugar donde vives? Describe una habitación que te guste mucho.
  2. Hoe is jouw huis of de plek waar je woont? Beschrijf een kamer die je erg mooi vindt.
  3. ¿Prefieres vivir en una casa con jardín o en un apartamento? ¿Por qué?
  4. Woon je liever in een huis met een tuin of in een appartement? Waarom?
  5. ¿Qué importancia tiene para ti tener espacios ordenados y limpios en casa?
  6. Hoe belangrijk vind je het om opgeruimde en schone ruimtes in huis te hebben?
  7. ¿Has tenido que amueblar o decorar alguna vez un lugar nuevo? ¿Qué fue lo más difícil o lo que más te gustó?
  8. Heb je ooit een nieuwe plek moeten inrichten of decoreren? Wat vond je het moeilijkst of juist het leukst?