En este vídeo vas a conocer las profesiones que más dinero ganan al mes en España.
In deze video leer je welke beroepen in Spanje het meeste geld per maand verdienen.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
las profesiones de beroepen
el director de directeur
el puesto de functie
el médico de dokter
el abogado de advocaat
los sueldos de salarissen
la empresa het bedrijf
el trabajador de werknemer
Aquí tienes algunas profesiones con buen sueldo en España. (Hier enkele goedbetaalde beroepen in Spanje.)
Director financiero: este puesto es uno de los mejor pagados en España, según informes de InfoJobs y Page del 2021. (Financieel directeur: deze functie behoort tot de best betaalde in Spanje, volgens rapporten van InfoJobs en Page uit 2021.)
Director de recursos humanos: también es un trabajo con un buen salario en España. (Directeur personeelszaken: ook een baan met een goed salaris in Spanje.)
Director de marketing: otro puesto con buena paga en España. (Marketingdirecteur: een andere functie met een goede beloning in Spanje.)
Médico especialista: como cirujanos, cardiólogos y oncólogos, tienen buenos salarios. (Medisch specialist: bijvoorbeeld chirurgen, cardiologen en oncologen; zij verdienen goede salarissen.)
Abogado: especialmente los que trabajan en grandes despachos o empresas. (Advocaat: vooral degenen die bij grote advocatenkantoren of bedrijven werken.)
Recuerda que el sueldo puede cambiar según la empresa, el lugar y la experiencia. (Houd er rekening mee dat het salaris kan variëren afhankelijk van het bedrijf, de locatie en de ervaring.)
El sueldo medio en España es de 1.751 euros al mes. (Het gemiddelde salaris in Spanje is €1.751 per maand.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Carlos es abogado y Lucía es médica. Los dos hablan sobre su trabajo y dónde estudiaron.

Carlos is advocaat en Lucía is arts. Beiden praten over hun werk en waar ze hebben gestudeerd.
1. Carlos: ¿A qué te dedicas? (Wat doe je voor werk?)
2. Lucía: Soy médica. Trabajo en un hospital. ¿Y tú? (Ik ben arts. Ik werk in een ziekenhuis. En jij?)
3. Carlos: Soy abogado. Trabajo en una oficina. (Ik ben advocaat. Ik werk op een kantoor.)
4. Lucía: ¿Qué haces en tu trabajo? (Wat doe je op je werk?)
5. Carlos: Leo documentos, hablo con clientes y preparo casos. ¿Y tú? (Ik lees documenten, spreek met cliënten en bereid zaken voor. En jij?)
6. Lucía: Yo cuido a los pacientes y trabajo con otros médicos. (Ik zorg voor de patiënten en werk samen met andere artsen.)
7. Carlos: ¿Te gusta tu trabajo? (Vind je je werk leuk?)
8. Lucía: Sí, me gusta mucho. Es un trabajo dinámico, cada día es distinto. ¿Y a ti? (Ja, ik vind het erg leuk. Het is een dynamisch werk, elke dag is anders. En jij?)
9. Carlos: También me gusta. Me gusta ayudar a la gente. (Ik vind het ook leuk. Ik help graag mensen.)
10. Lucía: ¿Dónde trabajas ahora? (Waar werk je nu?)
11. Carlos: Trabajo en un despacho grande, cerca de la estación. (Ik werk bij een groot advocatenkantoor, vlakbij het station.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿A qué se dedica Lucía?

(Wat doet Lucía?)

2. ¿Qué hace Carlos en su trabajo?

(Wat doet Carlos in zijn werk?)

3. ¿Les gusta su trabajo a Carlos y a Lucía?

(Vinden Carlos en Lucía hun werk leuk?)

4. ¿Dónde trabaja Carlos actualmente?

(Waar werkt Carlos momenteel?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. ¿Dónde trabajan Lucía y Carlos? ¿Te gustaría trabajar en un lugar así?
  2. Waar werken Lucía en Carlos? Zou je graag op zo'n plek werken?
  3. ¿Qué tareas hace Carlos en su oficina? ¿Y tú, qué haces en tu trabajo?
  4. Welke taken doet Carlos op zijn kantoor? En jij, wat doe je op je werk?
  5. ¿Cómo es un día típico en tu profesión?
  6. Hoe ziet een typische dag eruit in jouw beroep?
  7. ¿Qué profesión te interesa y por qué? ¿Estudias o trabajas en ese campo?
  8. Welk beroep interesseert je en waarom? Studeren of werken je in dat vakgebied?