Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Los verbos modales como saber, poder, deber, querer y soler expresan habilidades, deseos y hábitos. Aprende a usarlos con ejemplos prácticos como "Ella sabe combinar la falda" y "¿Puedes cambiar los pantalones?".
  1. Modale werkwoorden worden gevolgd door een infinitief.
Verbo Modal (Modaal werkwoord)Ejemplo (Voorbeeld)
SaberElla sabe combinar la falda. (Zij kan de rok combineren.)
Poder¿Puedes cambiar los pantalones? (Kun je de broek ruilen?)
SolerNosotros solemos llevar el jersey en invierno. (Wij dragen gewoonlijk een trui in de winter.)
DeberÉl debe planchar el traje. (Hij moet strijken het pak.)
QuererEllas quieren probarse los vestidos. (Zij willen passen de jurken.)

Oefening 1: Los verbos modales: "Deber, poder, querer,..."

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

quieres, saben, podéis, suele, debes, debe, suelo, puedes

1. Poder:
¿Tú ... coser la falda?
(Kun jij de rok naaien?)
2. Soler:
Él ... llevar gafas.
(Hij draagt meestal een bril.)
3. Poder:
¿Vosotros ... lavar la camiseta?
(Kunnen jullie het shirt wassen?)
4. Deber:
Tú ... llevar camisa a la boda.
(Je moet een overhemd dragen naar de bruiloft.)
5. Saber:
Ellos no ... ponerse el gorro.
(Zij weten niet hoe ze de muts moeten opzetten.)
6. Soler:
Yo ... ponerme las zapatillas.
(Ik draag meestal de sportschoenen.)
7. Deber:
Ella ... comprar un cinturón.
(Zij moet een riem kopen.)
8. Querer:
¿Tú ... elegir el vestido?
(Wil jij de jurk kiezen?)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ¿_____ probarte el jersey para ver si te queda bien?

(_____ de trui passen om te zien of hij goed past?)

2. _____ llevar un abrigo porque hace frío hoy.

(_____ een jas dragen omdat het koud is vandaag.)

3. _____ comprar unas botas nuevas para el invierno.

(_____ nieuwe laarzen kopen voor de winter.)

4. ¿_____ devolver la camisa si no te gusta?

(_____ het overhemd terugbrengen als je het niet leuk vindt?)

5. Ellos _____ llevar gafas de sol en verano.

(Zij _____ meestal een zonnebril in de zomer.)

6. _____ planchar el vestido antes de salir.

(_____ de jurk strijken voordat ik wegga.)

Los verbos modales: ¿Wat leer je in deze les?

In deze les richten we ons op de Spaanse modale werkwoorden: saber, poder, soler, deber en querer. Deze werkwoorden worden gebruikt om intenties, mogelijkheden, gewoontes en verplichtingen uit te drukken en ze worden altijd gevolgd door een werkwoord in de infinitief.

Belangrijke modale werkwoorden met voorbeelden

  • Saber: geeft aan dat iemand iets kan of weet hoe iets moet - Ella sabe combinar la falda.
  • Poder: uit mogelijkheden of toestemming - ¿Puedes cambiar los pantalones?
  • Soler: drukt een gewoonte uit - Nosotros solemos llevar el jersey en invierno.
  • Deber: geeft een verplichting of aanbeveling aan - Él debe planchar el traje.
  • Querer: toont een wens of verlangen - Ellas quieren probarse los vestidos.

Hoe gebruik je modale werkwoorden in het Spaans?

Modale werkwoorden worden direct gevolgd door een infinitief en veranderen niet van vorm naar het werkwoord dat erna komt. Ze helpen je bedoelingen of mogelijkheden duidelijk uit te drukken zonder extra hulpwerkwoorden.

Wat is anders dan in het Nederlands?

In het Spaans worden modale werkwoorden gecombineerd met een infinitief zonder extra hulpwerkwoorden, terwijl in het Nederlands vaak hulpwerkwoorden zoals "kunnen" of "moeten" met een infinitief worden gecombineerd. Bijvoorbeeld:

  • Spaans: Quieres comprar...
  • Nederlands: Je wilt kopen...

Let erop dat sommige Spaanse modale werkwoorden ook andere betekenissen kunnen hebben, afhankelijk van de context.

Nuttige woorden en uitdrukkingen om te onthouden

  • Combinar – combineren
  • Cambiar – veranderen, verwisselen
  • Llevar – dragen
  • Planchar – strijken
  • Probarse – (kleding) passen

Deze woorden zijn vaak te vinden na de modale werkwoorden en helpen je zinnen natuurlijk en duidelijk te maken.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage