Cuéntame cómo pasó es una serie española sobre la familia Alcántara. En el vídeo, los Alcántara pasan la Navidad en Sagrillas con su familia, pero la visita no empieza bien: Marta y Toni están juntos en Sagrilla y la familia no recibe bien la noticia.
Cuéntame cómo pasó is een Spaanse serie over de familie Alcántara. In de video brengen de Alcántara kerst door in Sagrillas met hun familie, maar het bezoek begint niet goed: Marta en Toni zijn samen in Sagrilla en de familie reageert niet goed op het nieuws.

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
el hijo de zoon
las familias de families
el hermano de broer
el pequeño de la familia het jongste van het gezin
el cariño de liefde
la abuela de grootmoeder
la mujer de vrouw

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Juan llega a su abuela y hablan sobre su familia.

Juan komt bij zijn oma aan en ze praten over zijn familie.
1. Juan: ¡Hola, abuela! Me alegro de verte. (Hallo oma! Ik ben blij je te zien.)
2. Abuela: ¡Hola, cariño! ¿Cómo están tus padres? (Hallo lieverd! Hoe gaat het met je ouders?)
3. Juan: Están bien. Mi madre viaja mucho. (Ze maken het goed. Mijn moeder reist veel.)
4. Abuela: ¿Y tu hermana? ¿Sigue viviendo en casa? (En je zus? Woont ze nog thuis?)
5. Juan: No, ahora vive con su novio. (Nee, ze woont nu bij haar vriend.)
6. Abuela: ¿Y tú? ¿Tienes ya novia? (En jij? Heb je al een vriendin?)
7. Juan: No, abuela, todavía no. Estoy soltero. (Nee, oma, nog niet. Ik ben vrijgezel.)
8. Abuela: Bueno, tienes tiempo. ¿Ves a tu prima Lucía? (Nou, je hebt tijd. Zie je je nicht Lucia?)
9. Juan: Sí, la veo los domingos. Vamos a casa de mi tío. (Ja, ik zie haar op zondag. We gaan naar het huis van mijn oom.)
10. Abuela: ¡Qué bien! ¿Y tus abuelos paternos? ¿Están bien? (Wat fijn! En je grootouders van vaders kant? Maken ze het goed?)
11. Juan: Mi abuelo siempre trabaja en el campo. No sabe estar quieto, ¡ni aunque esté jubilado! (Mijn opa werkt altijd op het land. Hij kan niet stilzitten, ook al is hij met pensioen!)
12. Abuela: Dales saludos de mi parte, por favor. (Doe ze de groeten van mij, alsjeblieft.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. ¿Con quién vive la hermana de Juan?

(Met wie woont de zus van Juan?)

2. ¿Juan tiene novia?

(Heeft Juan een vriendin?)

3. ¿Qué hace el abuelo de Juan aunque está jubilado?

(Wat doet Juans opa ook al is hij met pensioen?)

4. ¿Qué día ve Juan a su prima Lucía?

(Op welke dag ziet Juan zijn nicht Lucía?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. ¿Cómo es la familia de Juan? Describe a algunas personas que menciona.
  2. Hoe is de familie van Juan? Beschrijf enkele personen die hij noemt.
  3. ¿Dónde vive la hermana de Juan ahora? ¿Y tú, con quién vives?
  4. Waar woont de zus van Juan nu? En jij, met wie woon je?
  5. ¿Qué hace el abuelo de Juan aunque ya está jubilado? ¿Y tu abuelo, qué hace?
  6. Wat doet de opa van Juan hoewel hij al met pensioen is? En jouw opa, wat doet hij?
  7. ¿Cómo es la relación de Juan con su prima? ¿Sueles ver a tus primos?
  8. Hoe is de relatie van Juan met zijn nicht? Zie jij je neven en nichten vaak?