Gesprek
1. | Guillaume: | Excuse-moi ? Tu peux m'aider ? Je me suis garé un peu plus loin et je ne trouve pas la sortie piétonne. | (Pardon? Kun je me helpen? Ik heb iets verderop geparkeerd en kan de voetgangersuitgang niet vinden.) Show |
2. | Lou: | Bien sûr ! C'est un peu compliqué. Va jusqu'à l'ascenseur ! | (Natuurlijk! Het is een beetje ingewikkeld. Ga naar de lift!) Show |
3. | Guillaume: | Au bout du couloir ? | (Aan het eind van de gang?) Show |
4. | Lou: | Oui, c'est ça ! Monte au premier étage. | (Ja, dat klopt! Ga naar de eerste verdieping.) Show |
5. | Guillaume: | D'accord. Je vais où ensuite ? | (Oke. Waar ga ik daarna naartoe?) Show |
6. | Lou: | A ta gauche, il y a une porte. Passe par là et monte l'escalier. | (Links van je is er een deur. Ga daardoor en neem de trap.) Show |
7. | Guillaume: | Une fois en haut de l'escalier, je fais quoi ? | (Eenmaal bovenaan de trap, wat moet ik dan doen?) Show |
8. | Lou: | A ta droite il y a des panneaux qui indiquent les directions de sortie. Où vas-tu ? | (Aan je rechterkant zijn er borden die de uitgangen aangeven. Waar ga je naartoe?) Show |
9. | Guillaume: | Je vais à la place Stanislas. | (Ik ga naar het plein Stanislas.) Show |
10. | Lou: | Alors dans ce cas, passe par la porte rouge. | (Ga in dat geval door de rode deur.) Show |
11. | Guillaume: | Elle est où cette porte ? | (Waar is die deur?) Show |
12. | Lou: | A côté de des panneaux. Tu vas arriver sur la rue. Ensuite, traverse la route. | (Naast de borden. Je komt uit op de straat. Daarna steek je de weg over.) Show |
13. | Guillaume: | Merci beaucoup ! Je ne sais pas comment j'aurais fait sans ton aide ! | (Heel erg bedankt! Ik weet niet wat ik zonder jouw hulp had gedaan!) Show |
14. | Lou: | Je t'en prie. Bonne soirée. | (Graag gedaan. Fijne avond.) Show |
Oefening 1: Discussievragen
Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.
- Où se rend Guillaume ?
- Quelle porte doit-il prendre pour sortir ?
- A quel étage doit-il aller ?
- Quelle est la direction de ton travail ?
Waar gaat Guillaume naartoe?
Welke deur moet hij nemen om naar buiten te gaan?
Naar welke verdieping moet hij gaan?
Wat is de richting van je werk?
Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af
Instructie: Vul het juiste woord in.
A ta droite, place, Au bout, A ta gauche, traverse, directions, A côté de, la rue, panneaux
1.
..., il y a une porte. Passe par là et monte l'escalier.
(Links is er een deur. Ga daar doorheen en ga de trap op.)
2.
... du couloir ?
(Aan het einde van de gang?)
3.
... il y a des ... qui indiquent les ... de sortie. Où vas-tu ?
(Aan je rechterkant zijn er borden die de uitgangsrichtingen aangeven. Waar ga jij naartoe?)
4.
Je vais à la ... Stanislas.
(Ik ga naar het Stanislasplein.)
5.
... des panneaux. Tu vas arriver sur .... Ensuite, ... la route.
(Naast de borden. Je komt op de straat uit. Steek daarna de weg over.)