A1.29: Fysieke toestanden en sensaties

États physiques et sensations

Leer hoe je in het Frans fysieke toestanden en sensaties uitdrukt met woorden als avoir chaud, être fatigué en les pronoms toniques. De les behandelt praktische zinnen, reflexieve werkwoorden en dialogen waarmee je gesprekken over gezondheid en welzijn voert.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (14)

 La faim : de honger (French)

La faim

Show

De honger Show

 La soif : de dorst (French)

La soif

Show

De dorst Show

 La fatigue : De vermoeidheid (French)

La fatigue

Show

De vermoeidheid Show

 Faible: zwak (French)

Faible

Show

Zwak Show

 Fort: sterk (French)

Fort

Show

Sterk Show

 La douleur: de pijn (French)

La douleur

Show

De pijn Show

 Le sommeil: de slaap (French)

Le sommeil

Show

De slaap Show

 Avoir froid: Het koud hebben (French)

Avoir froid

Show

Het koud hebben Show

 Avoir chaud : Het warm hebben (French)

Avoir chaud

Show

Het warm hebben Show

 Être malade: ziek zijn (French)

Être malade

Show

Ziek zijn Show

 Souffrir (lijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Souffrir

Show

Lijden Show

 Trembler (trillen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Trembler

Show

Trillen Show

 Se reposer (uitrusten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Se reposer

Show

Uitrusten Show

 Prendre soin de soi: voor jezelf zorgen (French)

Prendre soin de soi

Show

Voor jezelf zorgen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
? | chaud aujourd'hui, | Moi, j'ai | et toi
Moi, j'ai chaud aujourd'hui, et toi ?
(Ik heb het warm vandaag, en jij?)
2.
manger ensemble. | Nous pouvons | Tu as | faim ?
Tu as faim ? Nous pouvons manger ensemble.
(Heb je honger? We kunnen samen eten.)
3.
doit se | reposer. | Elle est | fatiguée, elle
Elle est fatiguée, elle doit se reposer.
(Zij is moe, ze moet uitrusten.)
4.
quand tu | es malade. | de toi | Prends soin
Prends soin de toi quand tu es malade.
(Zorg goed voor jezelf als je ziek bent.)
5.
Je peux | mon manteau. | froid ? | Vous avez | vous prêter
Vous avez froid ? Je peux vous prêter mon manteau.
(Hebben jullie het koud? Ik kan mijn jas aan je uitlenen.)
6.
eux ont | mal après | le sport. | Lui et
Lui et eux ont mal après le sport.
(Hij en zij hebben pijn na het sporten.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

J’ai faim alors je mange un sandwich. (Ik heb honger dus ik eet een sandwich.)
Elle a froid parce qu’il fait très froid dehors. (Het is koud voor haar omdat het heel koud is buiten.)
Tu dois te reposer si tu es fatigué. (Je moet uitrusten als je moe bent.)
Moi, je souffre d’une douleur au dos. (Ik heb last van rugpijn.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de volgende woorden in twee verschillende categorieën op basis van of ze een gevoel of een lichamelijke toestand beschrijven.

Sensation physique

État du corps

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Faible


Zwak

2

Souffrir


Lijden

3

Prendre soin de soi


Voor jezelf zorgen

4

Être malade


Ziek zijn

5

Le sommeil


De slaap

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Hoe voelen de mensen zich in die situaties? (Hoe voelen de mensen zich in die situaties?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il est épuisé.

Hij is uitgeput.

Je me sens fatigué le matin.

Ik voel me moe in de ochtend.

Je me sens épuisé après le travail.

Ik voel me uitgeput na werk.

J'ai besoin de boire quelque chose.

Ik moet iets drinken.

J'ai soif.

Ik heb dorst.

J'ai faim.

Ik heb honger.

Elle a froid.

Zij heeft het koud.

Je me sens chaud.

Ik voel me warm.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ___ repose après une longue journée de travail.

(Ik ___ rust uit na een lange werkdag.)

2. Tu ___ souvent quand il fait froid.

(Je ___ vaak als het koud is.)

3. Il ___ repose ce soir pour être en forme demain.

(Hij ___ rust vanavond uit om morgen fit te zijn.)

4. Nous ___ de la fatigue après le voyage.

(Wij ___ aan vermoeidheid na de reis.)

Oefening 8: Een weekend om uit te rusten

Instructie:

Ce week-end, je (Souffrir - Présent) un peu du dos après une longue semaine de travail. Mon mari, lui, (Se reposer - Présent) dans le salon. Moi, j’ (Avoir - Présent) très froid et j’ (Avoir - Présent) besoin d’une couverture chaude. Nous (Se reposer - Présent) ensemble cet après-midi. Elles, nos filles, (Souffrir - Présent) un peu de fatigue aussi, alors elles (Se reposer - Présent) dans leurs chambres. Il faut que vous (Prendre soin de - Présent) soin de vous quand vous (Souffrir - Présent) . Moi, je (Se reposer - Présent) dès que j’ (Avoir - Présent) de la douleur ou de la fatigue.


Dit weekend lijd ik een beetje aan mijn rug na een lange werkweek. Mijn man, hij rust uit in de woonkamer. Ik heb het heel koud en ik heb een warme deken nodig. We rusten deze middag samen uit. Zij, onze dochters, lijden ook een beetje aan vermoeidheid, dus zij rusten uit in hun kamers. Het is belangrijk dat u goed voor uzelf zorgt als u lijdt . Ik rust uit zodra ik pijn of vermoeidheid heb .

Werkwoordschema's

Souffrir - Lijden

Présent

  • Je souffre
  • Tu souffres
  • Il/Elle souffre
  • Nous souffrons
  • Vous souffrez
  • Ils/Elles souffrent

Se reposer - Uitrusten

Présent

  • Je me repose
  • Tu te reposes
  • Il/Elle se repose
  • Nous nous reposons
  • Vous vous reposez
  • Ils/Elles se reposent

Avoir - Hebben

Présent

  • J’ai
  • Tu as
  • Il/Elle a
  • Nous avons
  • Vous avez
  • Ils/Elles ont

Prendre soin de - Zorgen voor

Présent

  • Je prends soin de
  • Tu prends soin de
  • Il/Elle prend soin de
  • Nous prenons soin de
  • Vous prenez soin de
  • Ils/Elles prennent soin de

Oefening 9: Les pronoms toniques: Moi, Toi, Lui...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De klemtonen: Moi, Toi, Lui...

Toon vertaling Toon antwoorden

eux, moi, lui, vous, elle, elles, Moi

1. Elles:
Les manteaux sont à ....
(De jassen zijn van hen.)
2. Je :
..., je ne lui parle plus.
(Ik spreek hem niet meer.)
3. Elle:
Je suis beaucoup plus fatigué qu'....
(Ik ben veel moeër dan zij.)
4. Il:
Elle a mal, mais ... va bien.
(Ze heeft pijn, maar hij maakt het goed.)
5. Je :
Tu trembles mais pas ....
(Jij beeft maar ik niet.)
6. Ils:
Il a la même douleur qu'....
(Hij heeft dezelfde pijn als zij.)
7. Vous:
Je vais à l'hôpital avec ....
(Ik ga met u naar het ziekenhuis.)
8. Il:
Tu es aussi faible que ....
(Je bent net zo zwak als hij.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Souffrir lijden

present

Frans Nederlands
(je/j') souffre ik lijd
(tu) souffres jij lijdt
(il/elle/on) souffre hij/zij/men lijdt
(nous) souffrons wij lijden
(vous) souffrez jullie lijden/u lijdt
(ils/elles) souffrent zij lijden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Se reposer uitrusten

present

Frans Nederlands
(je/j') je me repose ik rust uit
tu te reposes jij rust uit
il/elle/on se repose hij/zij/men rust uit
nous nous reposons wij rusten uit
vous vous reposez jullie rusten uit
ils/elles se reposent zij rusten uit

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Fysieke toestanden en gevoelens in het Frans

Deze les richt zich op het verkennen van belangrijke Franse uitdrukkingen en grammaticale structuren die je helpen om fysieke toestanden en sensaties uit te drukken. Je leert zinnen maken met gevoelens zoals warmte, kou, honger, vermoeidheid en pijn, en hoe je persoonlijke ervaringen deelt met gebruik van les pronoms toniques zoals Moi, Toi, Lui.

Belangrijke thema's en inhoud

  • Uitdrukken van sensaties: zoals avoir chaud, avoir froid, la douleur, la faim, la soif
  • Toestand van het lichaam: woorden zoals fatigué, faible en le sommeil
  • Gebruik van persoonlijke klemtonen: de tonic pronouns zoals Moi, Toi, Lui om nadruk te leggen in gesprekken
  • Constructie van samengestelde zinnen: bijv. J’ai faim alors je mange un sandwich.

Praktische dialogen en opdrachten

Je oefent met realistische dialogen die spelen bij de dokter, op het werk en na het sporten, zodat je leert hoe je praat over hoe je je voelt en wat je nodig hebt. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de vervoeging van relevante werkwoorden als souffrir, se reposer en avoir.

Belangrijke grammaticale elementen

De focus ligt op het correct gebruiken van reflexieve werkwoorden zoals se reposer, en het herkennen van persoonlijke voornaamwoorden in verschillende contexten. Je leert ook de vocabulaire rond het lichaam functioneren en sensaties herkennen en benoemen.

Verschillen met het Nederlands

In het Frans worden klemtoonvoornaamwoorden zoals Moi, Toi, Lui vaak gebruikt voor nadruk of na voorzetsels, wat anders werkt dan in het Nederlands. Daarnaast zijn reflexieve werkwoorden doorslaggevend om dagelijkse handelingen zoals rusten en zorgen voor jezelf aan te duiden. Denk hierbij aan Je me repose (Ik rust uit), iets wat in het Nederlands zonder een reflexief voornaamwoord wordt geuit. Woorden voor sensaties zoals la douleur (de pijn) of la faim (de honger) zijn direct bruikbaar, maar opletten is geboden bij werkwoordsvormen en hun gebruik in samengestelde zinnen met voegwoorden als parce que of alors que.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏