A1.7: Beroepen en studies

Professions et études

Leer Franse beroepen zoals l'avocat (de advocaat), l'infirmier (de verpleegkundige) en le boulanger (de bakker) en studiegerelateerde werkwoorden zoals étudier (studeren) en travailler (werken) voor dagelijkse gesprekken over werk en studie.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (20)

 Le maçon: de metselaar (French)

Le maçon

Show

De metselaar Show

 L'ouvrier: de arbeider (French)

L'ouvrier

Show

De arbeider Show

 Le journaliste: De journalist (French)

Le journaliste

Show

De journalist Show

 La secrétaire: de secretaresse (French)

La secrétaire

Show

De secretaresse Show

 Le médecin: de arts (French)

Le médecin

Show

De arts Show

 L'avocat: de advocaat (French)

L'avocat

Show

De advocaat Show

 Le professeur: de leraar (French)

Le professeur

Show

De leraar Show

 Le commerçant: de handelaar (French)

Le commerçant

Show

De handelaar Show

 Le camionneur: de vrachtwagenchauffeur (French)

Le camionneur

Show

De vrachtwagenchauffeur Show

 Je suis étudiant: Ik ben student (French)

Je suis étudiant

Show

Ik ben student Show

 L'étudiant: de student (French)

L'étudiant

Show

De student Show

 L'élève: de leerling (French)

L'élève

Show

De leerling Show

 L'infirmier: De verpleegkundige (French)

L'infirmier

Show

De verpleegkundige Show

 Le boulanger: de bakker (French)

Le boulanger

Show

De bakker Show

 Travailler (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Travailler

Show

Werken Show

 Étudier (studeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Étudier

Show

Studeren Show

 Enseigner (onderwijzen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Enseigner

Show

Onderwijzen Show

 Apprendre (leren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Apprendre

Show

Leren Show

 Le policier: de politieagent (French)

Le policier

Show

De politieagent Show

 Le directeur: de directeur (French)

Le directeur

Show

De directeur Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
profession | est | ? | Quelle | votre
Quelle est votre profession ?
(Wat is uw beroep?)
2.
étudiant en | Je suis | l'université. | droit à
Je suis étudiant en droit à l'université.
(Ik ben rechtenstudent aan de universiteit.)
3.
et ma | avocate. | est avocat | mère est | Mon père
Mon père est avocat et ma mère est avocate.
(Mijn vader is advocaat en mijn moeder is advocate.)
4.
médecin ? | comme infirmier | Tu travailles | ou comme
Tu travailles comme infirmier ou comme médecin ?
(Werk je als verpleegkundige of als arts?)
5.
et de | mes études | mon métier. | J'apprends le | français pour | parler de
J'apprends le français pour parler de mes études et de mon métier.
(Ik leer Frans om te praten over mijn studie en mijn beroep.)
6.
et les | enseigne bien | élèves étudient | chaque jour. | Le professeur
Le professeur enseigne bien et les élèves étudient chaque jour.
(De leraar geeft goed les en de leerlingen studeren elke dag.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je suis avocat et j'aime défendre mes clients. (Ik ben advocaat en ik verdedig graag mijn cliënten.)
L'étudiante étudie à l'université chaque matin. (De studente studeert elke ochtend aan de universiteit.)
Le boulanger travaille tôt le matin pour faire du pain. (De bakker werkt vroeg in de ochtend om brood te maken.)
La secrétaire organise les rendez-vous du directeur. (De secretaresse organiseert de afspraken van de directeur.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer deze woorden in twee categorieën: beroepen en studiegerelateerde handelingen, om hun gebruik beter te onthouden.

Métiers (professions)

Études et apprentissage

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Apprendre


Leren

2

Le camionneur


De vrachtwagenchauffeur

3

Le médecin


De arts

4

Le professeur


De leraar

5

Je suis étudiant


Ik ben student

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Dites les professions de chaque personne. (Noem de beroepen van elke persoon.)
  2. Quelle est votre profession ? (Wat is uw beroep?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Le jeune homme est étudiant.

De jongeman is een student.

La femme est mécanicienne.

De vrouw is monteur.

Michael est policier.

Michael is een politieagent.

Giulia est journaliste.

Giulia is een journalist.

Que faites-vous dans la vie ?

Wat doe je voor werk?

Je suis enseignant.

Ik ben een leraar.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ______ comme secrétaire dans une entreprise à Paris.

(Ik ______ als secretaresse in een bedrijf in Parijs.)

2. Tu ______ le français pour ton travail.

(Jij ______ Frans voor je werk.)

3. Il ______ tous les jours comme médecin à l'hôpital.

(Hij ______ elke dag als arts in het ziekenhuis.)

4. Nous ______ ensemble les métiers de France.

(Wij ______ samen de beroepen van Frankrijk.)

Oefening 8: Professioneel gesprek in het café

Instructie:

Je (Travailler - Présent) comme secrétaire dans une grande entreprise. Mon collègue, Paul, (Étudier - Présent) en ce moment pour devenir avocat. Chaque matin, nous (Travailler - Présent) ensemble au bureau. Parfois, je lui (Demander - Présent) des conseils en droit parce qu'il (Étudier - Présent) beaucoup. Et toi, que (Travailler - Présent) -tu ?


Ik werk als secretaresse in een groot bedrijf. Mijn collega, Paul, studeert op dit moment om advocaat te worden. Elke ochtend werken we samen op kantoor. Soms vraag ik hem om juridisch advies omdat hij veel studeert . En jij, wat werk jij?

Werkwoordschema's

Travailler - Werken

Présent

  • je travaille
  • tu travailles
  • il/elle travaille
  • nous travaillons
  • vous travaillez
  • ils/elles travaillent

Étudier - Studeren

Présent

  • j'étudie
  • tu étudies
  • il/elle étudie
  • nous étudions
  • vous étudiez
  • ils/elles étudient

Demander - Vragen

Présent

  • je demande
  • tu demandes
  • il/elle demande
  • nous demandons
  • vous demandez
  • ils/elles demandent

Oefening 9: Les noms et leur genre

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Zelfnamen en hun geslacht

Toon vertaling Toon antwoorden

camionneur, ouvriers, secrétaire, avocat, professeur, avocate, médecin, boulanger

1. Boulanger/Boulangère :
Un ... prépare du pain tous les jours.
(Een bakker maakt elke dag brood.)
2.
Elle est ... dans une grande entreprise.
(Zij is secretaresse in een groot bedrijf.)
3. Camionneuse/Camionneur:
Le ... conduit un grand camion.
(De vrachtwagenchauffeur rijdt een grote vrachtwagen.)
4. Ouvriers/Ouvrières :
J'ai un frère et une sœur qui sont ....
(Ik heb een broer en een zus die arbeiders zijn.)
5. Avocat/Avocate:
Mon père est ....
(Mijn vader is advocaat.)
6. Professeur/Professeure :
Il est ... de français.
(Hij is leraar Frans.)
7.
Une ... travaille à l'hôpital.
(Een arts werkt in het ziekenhuis.)
8. Avocat/Avocate :
Elle est ... dans une entreprise.
(Zij is advocaat bij een bedrijf.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.7.2 Grammaire

Les noms et leur genre

Zelfnamen en hun geslacht


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Travailler werken

Present

Frans Nederlands
(je/j') je travaille ik werk
tu travailles jij werkt
(il/elle/on) il travaille / elle travaille / on travaille hij werkt / zij werkt / men werkt
nous travaillons wij werken
vous travaillez u werkt
(ils/elles) ils travaillent / elles travaillent (zij) zij werken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Étudier studeren

Present

Frans Nederlands
(je/j') j'étudie ik studeer
tu étudies jij studeert
il/elle/on étudie hij/zij/men studeert
nous étudions wij studeren
vous étudiez u studeert
ils/elles étudient zij studeren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Les Profession et Études: Overzicht van de Les

Deze les introduceert het basiswoordenschat en eenvoudige zinnen rond het thema beroepen en studies in het Frans. Je leert hoe je kunt praten over je beroep, studierichting en dagelijkse werkzaamheden. Het niveau is A1, geschikt voor beginners die de fundamenten van dit onderwerp willen leren kennen.

Belangrijke Woorden en Uitdrukkingen

  • Métiers (Beroepen): l'avocat, l'infirmier, la secrétaire, le boulanger, le professeur
  • Werkwoorden gerelateerd aan studeren: apprendre, étudier, enseigner

Voorbeelden van zinnen zijn onder andere:
Je suis étudiant en droit.
Elle travaille comme infirmière à l'hôpital.
Le boulanger prépare le pain chaque matin.

Belangrijke Taalregels

In deze les wordt ook aandacht besteed aan het geslacht van zelfstandige naamwoorden (mannelijk of vrouwelijk), wat belangrijk is in het Frans. Bijvoorbeeld l'avocat (m) versus l'avocate (v). Daarnaast leer je de tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden zoals travailler en étudier.

Praktische Communicatie

De dialogen stimuleren het oefenen van gesprekken over werk en studie, zoals elkaar vragen wat je beroep of studierichting is en hierop reageren met passende details. Dit helpt om een natuurlijk gesprek in het Frans te voeren.

Verschillen tussen het Nederlands en het Frans

Een opvallend verschil is het gebruik van het woord voor "beroep": in het Frans is dit le métier of la profession, terwijl in het Nederlands meestal "beroep" wordt gebruikt. Ook is het geslacht van zelfstandige naamwoorden in het Frans essentieel, iets waar het Nederlands minder nadruk op legt. Bijvoorbeeld, het vrouwelijke beroep wordt aangeduid met een aparte vorm zoals l'avocate voor een vrouwelijke advocaat, terwijl het Nederlands gewoon "advocaat" is ongeacht geslacht.

Handige uitdrukkingen om mee te starten zijn:

  • Quel est votre métier ? (Wat is uw beroep?)
  • Je suis étudiant en médecine à Paris. (Ik ben geneeskundestudent in Parijs.)
  • Elle travaille dans un hôpital. (Zij werkt in een ziekenhuis.)

Deze les bouwt de basis om je dagelijkse gesprekken over werk en studie in het Frans makkelijk te maken.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏