Oefening 1: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Thomas se sent faible et prend rendez-vous chez le médecin.

Thomas voelt zich zwak en maakt een afspraak bij de huisarts.
1. Thomas: Bonjour docteur, je viens parce que j'ai mal à la gorge depuis trois jours. (Hallo dokter, ik kom omdat ik al drie dagen keelpijn heb.)
2. Médecin: Vous êtes un nouveau patient ? (Bent u een nieuwe patiënt?)
3. Thomas: Oui, ma mère vient ici et elle m'a dit que vous êtes très gentil. (Ja, mijn moeder komt hier en ze heeft me verteld dat u heel vriendelijk bent.)
4. Médecin: D'accord. Je vais vous poser quelques questions pour comprendre. Est-ce que vous toussez ? (Oké. Ik ga u een paar vragen stellen om het te begrijpen. Hoest u?)
5. Thomas: Oui, souvent. Peut-être une allergie ? (Ja, vaak. Misschien een allergie?)
6. Médecin: Est-ce que vous avez de la fièvre ? (Heeft u koorts?)
7. Thomas: Oui, j'ai de la fièvre le matin depuis trois jours. (Ja, ik heb 's ochtends al drie dagen koorts.)
8. Médecin: Je pense que c'est une infection, pas une allergie. (Ik denk dat het een infectie is, geen allergie.)
9. Thomas: C'est grave ? Je dois aller à l'hôpital ? (Is het ernstig? Moet ik naar het ziekenhuis?)
10. Médecin: Pas besoin d'hôpital pour l'instant. Je vais vous donner un médicament. Avez-vous le nez qui coule ? (Voorlopig is ziekenhuis niet nodig. Ik zal u een medicijn geven. Heeft u een loopneus?)
11. Thomas: Oui, je me mouche beaucoup. (Ja, ik snuit vaak mijn neus.)
12. Médecin: Il faut prendre ce médicament pendant une semaine. Si ça ne va pas mieux, revenez me voir. (U moet dit medicijn een week lang nemen. Als het niet beter gaat, kom dan terug bij mij.)
13. Thomas: Merci beaucoup, docteur. (Heel erg bedankt, dokter.)

Oefening 2: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Quels symptômes Thomas a-t-il depuis trois jours ?

(Welke symptomen heeft Thomas al drie dagen?)

2. Quelle maladie le médecin pense-t-il que Thomas a ?

(Welke ziekte denkt de dokter dat Thomas heeft?)

3. Que doit faire Thomas pour se soigner ?

(Wat moet Thomas doen om beter te worden?)

4. Comment Thomas sait-il qu'il a de la fièvre ?

(Hoe weet Thomas dat hij koorts heeft?)

Oefening 3: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Quels conseils le médecin donne-t-il à Thomas pour éviter que sa maladie s'aggrave ?
  2. Welke adviezen geeft de dokter aan Thomas om te voorkomen dat zijn ziekte erger wordt?
  3. Thomas pense-t-il qu’il a une allergie ? Pourquoi ?
  4. Denkt Thomas dat hij een allergie heeft? Waarom?
  5. Comment réagis-tu quand tu as mal à la gorge ou quand tu es malade ?
  6. Hoe reageer jij als je keelpijn hebt of ziek bent?
  7. As-tu déjà consulté un médecin pour une maladie comme la grippe ? Raconte brièvement cette expérience.
  8. Heb je ooit een dokter geraadpleegd voor een ziekte zoals griep? Vertel kort over deze ervaring.

Oefening 4: Oefening in context

Instructie: Quels sont les symptômes de la grippe ?

  1. https://pasteur.fr/grippe