A2.10: Did you hear the news?

Heb je het nieuws gehoord?

This lesson focuses on the Dutch past tense (onvoltooid verleden tijd) of regular verbs with sound changes, using everyday news vocabulary like horen (to hear), reageren (to react), and bekijken (to watch). You will practice dialogues about recent news and learn verb forms such as reisde, hoorde, reageerden, and bekeken.

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A2.10.1 Leesvoer

Oude Russische capsule valt terug naar de aarde

Old Russian capsule falls back to Earth


Vocabulary (12)

 Bekijken (to look at) - Verb conjugation and exercises

Bekijken

Show

To look at Show

 Reageren (to react) - Verb conjugation and exercises

Reageren

Show

To react Show

 De presentator: The presenter (Dutch)

De presentator

Show

The presenter Show

 De presentatrice: The presenter (Dutch)

De presentatrice

Show

The presenter Show

 Bezorgd: Concerned (Dutch)

Bezorgd

Show

Concerned Show

 Het nieuws: The news (Dutch)

Het nieuws

Show

The news Show

 Het verslag: The report (Dutch)

Het verslag

Show

The report Show

 Een televisieprogramma bekijken: Watching a television programme (Dutch)

Een televisieprogramma bekijken

Show

Watching a television programme Show

 Het programma: The programme (Dutch)

Het programma

Show

The programme Show

 De reactie: The reaction (Dutch)

De reactie

Show

The reaction Show

 Het internet: the internet (Dutch)

Het internet

Show

The internet Show

 De zender: The broadcaster (Dutch)

De zender

Show

The broadcaster Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Het verslag


The report

2

De presentatrice


The presenter

3

De reactie


The reaction

4

Het nieuws


The news

5

Het programma


The programme

Oefening 2: Conversation exercise

Instructie:

  1. Describe what happened on the news. (Describe what happened on the news.)
  2. Describe the different media types you see. (Describe the different media types you see.)
  3. Do you read or watch the news regularly? (Do you read or watch the news regularly?)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

In Luxemburg heeft de regering een vergadering gehad. Een vrouw heeft een toespraak gehouden.

In Luxembourg, the government had a meeting. A woman gave a speech.

Er was een grote protest in Parijs. Bussen en auto's konden niet meer rijden.

There was a big protest in Paris. Busses and cars could not drive anmore.

Ik zie korte video's en foto's over het nieuws op sociale media.

I see short videos and pictures about the news on social media.

Ik zie het nieuws op de televisie.

I see the news on the television.

Ik lees het nieuws op een website.

I read the news on a website.

Ik kijk elke avond naar het nieuws.

I watch the news every night.

...

Exercise 3: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 4: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Heb je het nieuws gisteren op de televisie ______?

(Did you ______ the news on television yesterday?)

2. De presentator ______ snel op de vragen van het publiek.

(The presenter ______ quickly to the audience's questions.)

3. Gisteren ______ ik niet naar het werk omdat het nieuws begon.

(Yesterday ______ I not have to go to work because the news started.)

4. De verslaggever ______ vorige week naar Amsterdam voor zijn verhaal.

(The reporter ______ to Amsterdam last week for his story.)

Exercise 5: Have you heard the news?

Instruction:

Gisteravond (No hint) (Reizen - Onvoltooid verleden tijd (OVT)) ik naar mijn werk toen ik het laatste nieuws op de radio (No hint) (Horen - Onvoltooid verleden tijd (OVT)). De presentator vertelde dat veel mensen op de publieke zender (No hint) (Reageren - Onvoltooid verleden tijd (OVT)) op het nieuwe televisieprogramma. Mijn collega’s en ik (No hint) (Bekijken - Onvoltooid verleden tijd (OVT)) het verslag samen en wij (No hint) (Bespreken - Onvoltooid verleden tijd (OVT)) de veranderingen die zij voorstelden in het programma.


Last night I traveled to my work when I heard the latest news on the radio. The presenter said that many people on the public channel reacted to the new television program. My colleagues and I watched the report together and we discussed the changes they proposed in the program.

Verb Tables

Reizen - Travel

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

  • ik reisde
  • jij reisde
  • hij/zij/het reisde
  • wij reisden
  • jullie reisden
  • zij reisden

Reageren - React

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

  • ik reageerde
  • jij reageerde
  • hij/zij/het reageerde
  • wij reageerden
  • jullie reageerden
  • zij reageerden

Bekijken - Watch

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

  • ik bekeek
  • jij bekeek
  • hij/zij/het bekeek
  • wij bekeken
  • jullie bekeken
  • zij bekeken

Horen - Hear

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

  • ik hoorde
  • jij hoorde
  • hij/zij/het hoorde
  • wij hoorden
  • jullie hoorden
  • zij hoorden

Bespreken - Discuss

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

  • ik besprak
  • jij besprak
  • hij/zij/het besprak
  • wij bespraken
  • jullie bespraken
  • zij bespraken

Exercise 6: Onvoltooid verleden tijd: regelmatige werkwoorden met klankverandering

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Past tense: regular verbs with vowel change

Show translation Show answers

verhuisde, reisde, hoefde, pakte, vreesde, stopte, slaagde

1. Stoppen:
Het programma ... zonder reden met spelen.
(The programme stopped playing for no reason.)
2. Reizen:
De presentatrice ... naar de stad voor een reportage.
(The presenter traveled to the city for a report.)
3. Vrezen:
Iedereen ... het ergste na het horen van het slechte nieuws.
(Everyone feared the worst after hearing the bad news.)
4. Pakken:
Hij ... snel het verslag van de tafel.
(He quickly took the report from the table.)
5. Verhuizen:
De presentatrice ... naar de stad voor haar job.
(The presenter moved to the city for her job.)
6. Hoeven:
De presentator ... niet lang te presenteren.
(The presenter did not have to present for long.)
7. Slagen:
Zij ... voor het examen en reageerde blij op het nieuws.
(She passed the exam and reacted happily to the news.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

Verb conjugation tables for this lesson

Veranderen change

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Dutch English
(ik) veranderde I changed
(jij) veranderde/verandertest you changed/changed
(hij/zij/het) veranderde he/she/it changed
(wij) verand Erden we changed
(jullie) veranderden you changed
(zij) veranderden they changed

Exercises and examples phrases

Reageren to react

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Dutch English
(ik) reageerde I reacted
(jij) reageerde/reageerde you reacted
(hij/zij/het) reageerde he/she/it reacted
(wij) reageerden we reacted
(jullie) reageerden you reacted
(zij) reageerden they reacted

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Did you hear the news? Lesson Overview

This lesson focuses on the simple past tense (Onvoltooid verleden tijd, OVT) in Dutch, especially concentrating on regular verbs that experience a sound change. It offers practical vocabulary and dialogues related to news consumption, helping learners improve their conversational skills around everyday topics like radio broadcasts, television news, and discussions in social settings.

Key Grammar Point: Simple Past Tense (OVT) with Regular Verbs

The lesson teaches how to conjugate regular Dutch verbs in the simple past tense, highlighting those that change their vowel sound slightly. Mastery of the OVT is essential for narrating past events clearly and naturally.

Important Example Verbs and Their Past Forms

  • reizen (to travel) – ik reisde, wij reisden
  • reageren (to react) – ik reageerde, wij reageerden
  • bekijken (to watch) – ik bekeek, wij bekeken
  • horen (to hear) – ik hoorde, wij hoorden
  • bespreken (to discuss) – ik besprak, wij bespraken

Practical Dialogues for Conversational Practice

The dialogues involve natural settings such as conversations near the office coffee machine, at a terrace discussing the evening news, and at the supermarket checkout. These scenarios use the past tense to talk about recent news, incorporating phrases like:

  • "Heb je gisteren het nieuws op de radio gehoord?" (Did you hear the news on the radio yesterday?)
  • "Ik hoorde dat er een nieuwe wet is aangenomen." (I heard that a new law was passed.)
  • "De presentator reageerde snel op de vragen." (The presenter reacted quickly to the questions.)

Useful Vocabulary and Phrases

  • Het nieuws — the news
  • de radio, televisie — radio, television
  • een wet aannemen — to pass a law
  • reageren op iets — to react to something
  • het verslag bekijken — to watch the report

Lesson Content Highlights

This lesson combines grammar exercises, fill-in-the-gap stories, and multiple-choice tasks to reinforce the formation and use of the simple past tense. The vocabulary is practical and current, revolving around everyday interactions and media consumption, making it easier to apply in real-life conversations.

Differences Between English and Dutch Instruction Contexts

In Dutch, the simple past tense often uses different vowel changes in regular verbs compared to English, where the past tense is usually formed by adding -ed. For example, "reizen" becomes "reisde" rather than "reisdeed." Some phrasal verbs in English have direct equivalents in Dutch but use different verb structures, such as "to watch the news" = "het nieuws bekijken." Furthermore, Dutch distinguishes between formal and informal speech, which influences word choice and verb conjugation, while English is less strict in this regard.

This lesson provides useful Dutch expressions related to news and media, enhancing your ability to understand and discuss past events:

  • "Heb je het nieuws gehoord?" — Did you hear the news?
  • "Ik luister meestal naar Radio 1." — I usually listen to Radio 1.
  • "De presentator vertelde dat..." — The presenter said that...

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏